Als jongeling groeide Siard, een telg uit een hoogadelijke Friese stam, op in de schaduw van norbertijnenabdij van Mariëngaarde. Hij liep er school en ontving er na verloop van tijd ook het kloosterkleed uit de handen van abt Frederik van Hallum, een andere heilige uit onze orde.
Gedurende de twintig jaren die hierop volgden vertoefde Siardus als gewoon kloosterling in de Hof van Maria (Ortus Mariae, Mariëngaard). De hagiografische teksten geven ons over deze jaren weinig bijzonderheden. Ze zingen wel de lof van Siardus’ voorbeeldig kloosterleven en beschrijven dan vooral hoe hij – in de geest van zijn tijd – door gestrenge ascetische praktijken zijn geest en lichaam kneedde en vorm gaf naar Gods wil. Een oud-nederlands heiligenleven uit de 17de eeuw noemde hem een Spieghel der deughden voor zijn medebroeders. De godvruchtige lezer kan zich er dan ook niet meer over verwonderen hoe Siardus, na de dood van abt Johannes, met eenparigheid van stemmen tot vijfde abt van Mariëngaard werd verkozen (1194).
Eerder dan de abt, was Siardus de tuinman van Maria’s Hof. Hij schrok er niet voor terug om ook de handen uit de mouwen te steken en zijn medebroeders te helpen daar waar het nodig was. Als de Broeders in ’t velt oft elders aan d’werck waren, soo was den Salighen Vader daer by, mede werckende ghelijck een van hun-lieden in stielte ende met bidden. Inden Oogst hielp hy de granen vergaderen ende droech de schooven met iemandt anders, ondertusschen met zijnen hulper eenighe Psalmen van David oft andere Godtvruchtighe ghebeden lesende met verheffinghe des herten.
Ook wat betreft eten en drinken, tafelgemeenschap en kleding hield Siardus er aan zoveel mogelijk het leven van zijn medebroeders te delen. Voor de hagiograaf waren het overduidelijke tekenen van zijn nederigheid en sijne oodtmoedicheydt.
Wat Siardus vooral tot heilige maakte was zijn liefde voor de arme en de kleine mens. Gastvrijheid en vrijgevigheid waren voor hem zeker geen loze woorden. Liefdadigheid deed hij het meest wanneer hij op reis was: hij nam een goede voorraad brood en andere levensmiddelen mee die hij dan onderweg aan armen en behoeftigen uitdeelde. Het is dan ook dit facet van Siardus’ heilig leven dat de iconografie het meest heeft beïnvloed. We zien hem immers regelmatig afgebeeld met een (korf) brood in de handen of in de schoot. Ook zieken die aan de kloosterpoort kwamen aankloppen konden bij hem terecht en werden vaak eigenhandig door hem verzorgd. Dat alles bezorgde hem de bijnaam “Vader der armen”.
Natuurlijk zijn ook aan Siardus, zoals aan elke heilige, wonderbaarlijke gebeurtenissen toegeschreven. Zij worden in de heiligenlevens over Siardus in geuren en kleuren beschreven. Door deze wonderen komt het dat Siardus aanroepen wordt voor oogziekten en veeziekten. Zwangere vrouwen roepen zijn hulp in voor een voorspoedige bevalling en jonge moeders bidden om zijn bescherming. Een oud Vlaams lied zingt het zo:
Door sijnen bijstand crijght men menigmael
Aldaer genesingh van sijn sieckt en quael.
De duivel voor sijn voorspraeck vlucht,
Die moeder die in ’t baeren naer hem sucht,
Die wort verlost, en all’ die queelen gaen
Geraecken haest door hem op beter baen.
In de elfde en twaalfde eeuw moet het Friese volk nogal ruw en opvliegend zijn geweest. Een volk met een koppige en opvliegende volksaard. Vaak was het kop tegen kop. Vaak heerste er bloedige twist of onenigheid. Van Siardus wordt dan ook verteld hoe hij de meest vijandigen toch met elkaar kon verzoenen. Door haat en afgunst versteende harten wist hij door zijn zachtmoedigheid, een gepast woord of een of ander gebaar weer liefdesvatbaar te maken. Reeds tijdens zijn leven zou hij de bijnaam hebben gekregen van Machtige Vredestichter.
Zijn aandacht voor de concrete arme en zijn reële deelname aan het gewone leven slorpten niet alle tijd en aandacht van Siardus op. Daarnaast bleek hij ook nog een voortreffelijk manager van zijn abdij en gemeenschap. Onder zijn abbatiaat bijvoorbeeld, ging de verdere uitbouw van de abdij met reuzesprongen vooruit. Hij verwierf, al dan niet door schenking, uitgestrekte landgoederen. In Friesland was Siardus immers een gewaardeerd en geëerbiedigd man geworden. De vele mensen, die in de loop der jaren zijn vrienden waren geworden, zullen dan ook wel het hunne bijgedragen hebben tot het bijeenbrengen van de noodzakelijke fondsen. Op één van die landgoederen, te Bakkaveen tegen Drente, stichtte hij de nieuwe gemeenschap van Mariënhof. Eerst was het niet meer dan een grangia, een door enkele lekebroeders en priesters bewoond uithof. Maar later zou deze kleine gemeenschap verdere uitgroeien en in de verdere loop der tijden ook haar heilige voortbrengen: de H. Dodo.
Nademael de Heylighen Vader Augustinus seght dat hy niet qualijck sterven en kan die wel gheleeft heeft ende dat de doot den Echo van het leven is; soo en is niet te twijfelen oft den salighen Vader Siardus heeft een heyligh ende gheluckich eynde gehad. Inderdaad, Siardus stierf zoals hij geleefd heeft, op 13 november 1230.
Doorheen het verhaal van vele wonderen waarin hij mensen nabij was, wordt Siardus aanroepen voor oogziekten, veeziekten, voor een voorspoedige bevalling, voor bescherming van jonge moeders en kinderen. Ook in verzoening en vrede maakte Siardus naam.