Abraham: een zwervende Arameeër, een Hebreeër.
De eerste voorvader van de Israëlieten was Abraham. Hij kwam uit de Zuid-Mesopotamische stad Ur, aan de rivier de Eufraat. Een deel van zijn familie ging in Haran wonen, enkele kilometers ten noorden van Ur.
Toen zijn vader Terach stierf, riep God Abraham en zei tegen hem dat hij op reis moest gaan:
“Trek weg uit uw land, uw stam en uw familie, naar het land dat Ik u aan zal wijzen. Ik zal een groot volk van u maken. Ik zal u zegenen en uw naam groot maken, zodat gij een zegen zult zijn.”
(Gen.12,1-2).
De naam Abraham was een algemeen bekende naam. Onze Abraham stamt af van Sem, Arpachsad, Selah en Heber (Gen 11,10-17).
De Hebreeën zouden genoemd kunnen zijn deze verre voorvader Heber en daarom is het mogelijk dat Abraham in Genesis 14,13 ‘de Hebreeër’ genoemd werd.
Abraham: vader van alle gelovigen
Op Abraham rust een belofte. Reeds bij zijn roeping om weg te trekken uit land en volk beloofde God Hem te zegenen door zijn naam groot te maken en hem een talrijk naomelingschap te schenken. Uit Abraham zou een groot volk ontstaan. Dat volk is het volk van alle gelovigen. Het is dus niet verwonderlijk dat doorheen de hele Bijbel van Abraham , de Hebreeër, wordt gezegd dat hij de aartsvader van het volk is, de vader van alle gelovigen.
Hij is degene die zijn vertrouwen stelde op God door naar Hem te luisteren (Gen 12,1-4). In het boek Genesis vinden we twee namen voor dezelfde persoon: Abram en Abraham. De naam Abram betekent: Vader is verheven. In de Bijbel komt hij ter sprake vanaf Genesis 11.
Door die eed zijn ze ook gehouden aan een plicht. Zo moet Abraham beloven dat alle mannen en jongens van zijn stam, te beginnen bij Ismaël, besneden moeten worden. Zo werd de besnijdenis het zichtbaar teken van het verbond tussen Abraham en God.
God van zijn kant komt ook zijn belofte na die Hij reeds had gemaakt toen Hij Abraham wegriep uit Ur. Zo sprak God tot Abraham: “Kijk naar de hemel en tel de sterren, als ge kunt. Zo talrijk wordt wordt uw nageslacht” (Gen. 15,5) Zo werd Abram tot Abraham, wat ‘Vader van velen’ betekent.
Enerzijds geeft het weer hoe geloven in God een engagement inhoudt en niet vrijblijvend kan zijn. God vraagt iets van ons. Niet langer de besnijdenis naar het lichaam, maar de besnijdenis van het hart, zoals Paulus zegt in Romeinen 2,29. Kunnen wij God een zuiver en toegewijd hart aanbieden?
Anderzijds engageert ook God zich. Hij zegent ons wanneer wij ons aan Hem verbinden. Hij schenkt ons zijn Geest en maakt ons vruchtbaar in tal van goede werken, deugden en geestelijke gaven.
Abraham: trouw en gehoorzaam tot het uiterste.
Aan Abraham werd een talrijk nageslacht beloofd. Maar Abraham en Sara waren inmiddels oud en bejaard, nog steeds kinderloos en zelfs niet meer in staat om kinderen te verwekken. “Zal ik dan nog liefde genieten, nu ik verwelkt ben en ook mijn heer al oud is?” zegt Sara (Genesis 18,12).
Maar God laat hen niet in de steek en blijft trouw aan zijn belofte. Op een dag brengt God een bezoek aan Abraham en Sara toen ze hun tent hadden opgeslagen bij de eik van Mamre.
Abraham bereid als goede gastheer een uitstekende maaltijd klaar. En op het einde van die maaltijd deed God deze aanzegging: “Over een jaar kom Ik weer bij u terug: dan zal Sara, uw vrouw, een zoon hebben” (Genesis 18,10).
Een jaar later schonk Sara de 100-jarige Abraham een zoon: Isaak (Genesis 21,5)
Juist toen Abraham op het punt stond hieraan gehoor te geven, kwam een engel tussenbeide en Isaaks leven werd gespaard. Abraham had blijk gegeven van onvoorwaardelijke trouw aan God en aan zijn wil.
Doordat Abraham zoveel voor God over had, sloot God opnieuw een verbond met hem, en beloofde dat zijn nakomelingen rijk gezegend zouden worden
“Bij Mijzelf heb Ik gezworen: omdat gij dit gedaan hebt, en Mij uw zoon, uw enige, niet hebt onthouden, daarom zal ik u overvloedig zegenen en uw nakomelingen even talrijk maken als de sterren aan de hemel en de zandkorrels op het strand van de zee” (Genesis 22,16-17).
Zijn wij daartoe bereid? Zijn wij bereid om trouw te blijven aan God, wat het ook moge kosten? Is ons geloof zo sterk en groot dat het elke hindernis kan overwinnen? Zijn wij bereid om God te geven wat Hij van ons vraagt, zelfs ons eigen leven als het moet?.
Abraham in het Nieuwe Testament.
Door Gods zegening is Abraham de vader van het Israëlitische volk geworden. Uit zijn nageslacht zou uiteindelijk ook onze Heer Jezus geboren worden. De eerste zin van het Evangelie volgens Matteus verwijst er in elk geval naar: “Afstamming van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham. Abraham was de vader van Isaak, Isaak van Jakob, Jakob van Juda en zijn broers” (Mt 1,1-2).
Meermaal wijst Jezus in zijn verkondiging op de ontvankelijkheid van Abraham ten aanzien van God. Abraham geloofde op Gods’ belofte nog voor hij het resultaat van die belofte kon zien. Hoe anders dan de joodse geloofsgenoten ten tijde van Jezus!
Eigenlijk komt de betekenis van de figuur van Abraham pas tot zijn volle betekenis vanuit Jezus Christus. Want de beloften die God aan Abraham heeft gedaan zijn heel erg belangrijk. Zoals de pilaren waarop een gebouw rust, zo zijn deze beloften de basis of het fundament van het Evangelie. Dit verklaart waarom de naam van Abraham zo dikwijls in het Nieuwe Testament wordt genoemd. Hij is niet alleen de stamvader van Israël, maar ook “de drager der beloften” (Hebreeën 7,7). Paulus schrijft aan de gemeenten van Galatië: “Nu werden aan Abraham de beloften gedaan en aan zijn zaad.” (Galaten 3:16). Het is een weerklank van de beloften waarover wij lazen in het boek Genesis.
De apostel Paulus komt aan het eind van de brief aan de Galaten, hoofdstuk 3, tot nogmeer geweldig rijke uitspraken: “Door het geloof en in Christus Jezus bent u allen kinderen van God. U allen die door de doop één met Christus bent geworden, hebt u met Christus bekleed.
Er zijn geen joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen één in Christus Jezus. En omdat u Christus toebehoort, bent u nakomelingen van Abraham, erfgenamen volgens de belofte” (Gal 3,26-29).
- U bent allen zonen van God, door het geloof, in Christus Jezus.
- Want u allen, die in Christus gedoopt bent (de gedoopte gelovigen zijn overgebracht van de doodssituatie naar de levenssituatie), hebt u met Christus bekleed. Een krachtig beeld om te laten zien, dat wij Christus als het ware aan moeten doen, zodat wij volledig één met hem zijn. Eerst leggen we het oude kleed van het leven naar het vlees af en daarna doen wij Christus aan.
- God maakt hierbij geen onderscheid tussen jood of Griek, mannelijk of vrouwelijk.
- U bent allen één in Christus Jezus. Zij zijn verenigd met de Heer Jezus Christus om zijn broeders en zusters te zijn en te delen in zijn heerlijkheid. Wie zich met hem heeft bekleed, is voortaan “in Christus” zoals Paulus dat op verschillende plaatsen noemt (bijvoorbeeld Ef 1, 13).
- Indien u van Christus bent (= verbonden met Christus), dan bent u (meervoud) zaad van Abraham (het meervoud van de belofte komt tot uitdrukking in de verbintenis van allen in Christus Jezus, Rom 6).
- en naar de belofte erfgenamen (de erfenis is eeuwig leven in Gods koninkrijk op aarde).
Tot slot.
In Abraham was de belofte door God gegeven … Nu wij de veertigdagentijd ingaan geldt ook Gods belofte die Hij in Jezus Christus vervuld heeft ook voor ons. Door het doopsel en een leven van gemeenschap met de Heer. Moge Abraham voor jou een gids zijn doorheen deze tijd van vasten, gebed en goede werken. Zo vervullen wij de belofte dat ook wij kinderen van Abraham zijn, kinderen Gods in Christus Jezus.