);
Hoe kan ik gelukkig worden? Waar kan ik het geluk vinden? …. Hebben we onszelf deze vraag al niet ooit eens gesteld? Vroeg of laat, soms of vaker, hier of elders, wordt elke mens wel eens deze problematiek geconfronteerd, want zij houdt verband met de zin van het leven zelf. De heilige Augustinus kwam in de vierde eeuw al tot de conclusie dat de mens een echte gelukszoeker is. zo schrijft hij in zijn Belijdenissen:
“Is het gelukkige leven niet juist dát leven dat door allen wordt gewild en dat volstrekt door niemand niet wordt gewild?” Hij vond het zelfs de filosofische vraag bij uitstek. “De mens filosofeert nu eenmaal om geen andere reden dan om gelukkig te zijn en juist het eindpunt van het goede is datgene wat hem gelukkig maakt. Er bestaat dus geen andere reden om te filosoferen dan het eindpunt van het goede”.
Het geluk waarnaar iedereen op zoek is moet ergens te vinden zijn. Als je aan mensen de vraag stelt welke (voor)waarden belangrijk zijn in het leven om gelukkig te zijn, dan krijg je een grote verscheidenheid aan antwoorden. De ene ziet het in een goede gezondheid, de anderen in een goede job. De ene zoekt het in het materiële, zoals een goed inkomen of een dak boven je hoofd, een ander vindt dan weer in een goede (huwelijks)relatie de bouwstenen van een gelukkig leven. De ene ziet zich gelukkig worden als hij zijn leven kan uitbouwen in de lijn van zijn verlangens, een ander voelt zich maar gelukkig als hij zich nuttig kan maken of ten dienste kan stellen van anderen.
Ach, er zijn zoveel zaken die een mens gelukkig lijken te kunnen maken. Maar vormen ze wel de goede en zekere basis van een gelukkig leven? Ook de H. Augustinus sloeg hierover aan het denken. Zo stelde hij dat er twee voorwaarden vervuld moeten zijn om het geluk te vinden. De eerste voorwaarde is dat de mens niet alleen moet streven naar het uiteindelijke goed dat hem gelukkig zal maken, maar hij moet ook in het bezit komen van dat uiteindelijke goed.
Als je denkt dat rijkdom je gelukkig zal maken, dan moet je eerst rijkdom verwerven. Of als je gelukkig hoopt te zijn door een goede gezondheid, dan moet je eerst ook gezond zijn.
De tweede voorwaarde is dat je het geluk enkel kan bouwen op iets wat onveranderlijk en onvergankelijk is. Je kan je geluk niet funderen op iets wat morgen alweer anders kan zijn of op wat er morgen misschien helemaal niet meer zal zijn. Stel dat je het geluk zou zoeken in lekker eten en drinken, dan zul je al snel tot de vaststelling komen dat je geluk een broos bestaan beschoren is. Want wat je hebt opgegeten is verdwenen en je blijft achter met lege handen.
Wat je hebt opgedronken is weg: je beschikt niet over een onuitputtelijke bron van je lievelingsdrank. Het beschikken over eten en drinken is afhankelijk van je mogelijkheden om het te kunnen aanschaffen en ook van de mogelijkheden om het te kunnen produceren. Je inkomen is onzeker, net zoals de loop van de seizoenen. Je voelt het al: heel veel garanties op geluk heb je niet als je het zoekt in zaken die veranderlijk zijn of vergankelijk.
Eten en drinken is een triviaal voorbeeld. Maar ook voor andere en meer waardevolle ‘fundamenten’ van geluk kunnen we op gelijkaardige wijze redeneren. Mijn gezondheid kan plots verslechteren. Een goede job kan ik kwijtspelen. Een partner kan ziek worden of zelfs sterven. Vrienden kan ik verliezen. Geld kan in waarde verminderen en bezittingen kunnen gestolen worden. Huis en goed kunnen verloren gaan als noodweer me treft. Hoezeer we ook ons vertrouwen stellen in deze ‘fundamenten’ van geluk, we moeten vaststellen dat ze ons geen duurzaam geluk kunnen opleveren en dat ons geluk steeds broos en kwetsbaar zal zijn.
Is er dan wel iets of iemand in deze wereld die wél aan Augustinus’ voorwaarden voldoet? Eigenlijk niet. Van alle dingen in ons bestaan, in de schepping, moeten we erkennen dat ze veranderlijk zijn (morgen kunnen ze anders zijn) en vergankelijk (morgen kunnen ze er niet meer zijn) en dat ze bijgevolg geen goede basis kunnen zijn voor mijn geluk. “Zij die met het aardse omgaan, moeten er niet in opgaan, want de wereld die wij zien, gaat voorbij”, zegt de apostel Paulus (1 Kor. 7,29).
En in dezelfde zin schrijft de apostel Johannes: “Verlies uw hart niet aan de wereld of aan de dingen in de wereld! … Die wereld gaat voorbij met heel haar begeerlijkheid” (1 Joh. 2,17).Anders gezegd: geluk kan je alleen bouwen op wat stabiel is en altijd hetzelfde blijft (niet veranderlijk dus) en op wat blijvend is en niet vergaat (wat onvergankelijk is dus). Stabiel, zodat je weet dat de basis van je geluk ook in de toekomst steeds hetzelfde is. Blijvend, zodat je weet dat de basis van je geluk er ook in de toekomst nog altijd zal zijn. Alleen deze twee geven een betrouwbaar en zeker fundament voor je geluk. Logischerwijze luidt dan de volgende vraag: welke werkelijkheid beantwoordt dan wel aan deze criteria?
We kwamen al tot een tussentijdse conclusie: niet in deze wereld voldoet aan de twee noodzakelijke voorwaarden voor het geluk. Geen enkele binnenwereldse werkelijkheid is tegelijkertijd onveranderlijk en onvergankelijk.Maar God is dat wel. Psalm 102,27-28 verbindt beide eigenschappen aan God: “Alles vergaat, maar Gij blijft bestaan [onvergankelijkheid], het zal als een kledingstuk eenmaal verslijten; dan wordt het verwisseld als een gewaad, maar Gij blijft dezelfde [onveranderlijkheid], uw tijd ken geen einde”.
En ook de apostel Jakobus schrijft: in God “is geen verandering of duisternis” (Jak. 1,17). God is steeds God. Hij is de eeuwige die altijd was, die altijd is en die altijd zal zijn. “Voordat de bergen geboren waren, voordat de aarde was voortgebracht, zijt Gij, God, van eeuwig tot eeuwig” (Ps. 90,2). God verandert ook niet. Hij is niet wispelturig. Hij is blijvend. En daarom kunnen we ook op Hem vertrouwen. “Wie is er God dan de Heer alleen, wie is ons een rots tenzij God? (Ps. 103,32)” “De trouw van de heer houdt in eeuwigheid stand” (Ps. 117,2)
Maar dat is niet voldoende. Om gelukkig te zijn, moeten we ook in het bezit kunnen komen van datgene dat ons geluk uitmaakt. zijn we in het bezit van God? Kunnen we in het bezit van God komen? Hier op aarde kunnen we God kennen en kunnen we reeds ten dele God bezitten. Maar het volle bezit van God bereiken we maar in het leven na de dood. Dan (pas) zullen we bij God zijn, Hem ten volle kunnen aanschouwen en volledig kunnen delen in het goddelijke leven. Het ‘gelukkig leven’ valt daarom samen met het ‘eeuwig leven’. Hier op aarde bestaat ons geluk in het verlangen naar God, in de hemel in het ‘bezitten’ van God.
Aldus de H. Augustinus: “Dit is nu het gelukkige leven: zich verheugen naar U, uit U en omwille van U: dat is het en niets anders. Wie echter menen dat het iets anders is, zijn op een andere vreugde uit en niet op die ene ware.” Psalm 37 drukt het als volgt uit: “Zoek uw geluk bij de Heer, Hij geeft wat uw hart begeert.”
Een andere conclusie die we hieraan kunnen verbinden is dat enkel wie in God gelooft dus echt gelukkig kan zijn. Want wie niet in God gelooft kan enkel leven met een tijdelijk, broos en kwetsbaar geluk. Wat dit teweeg brengt kunnen we vaststellen in elke samenleving waaruit God gebannen is. Mensen gaan op zoek naar de dagelijkse kick die hun leven een beetje geluk moet bijbrengen. Mensen verliezen zich in de zucht naar geld en lust. “Laten we eten en drinken, want morgen gaan we dood” (1 Kor. 15,32). Tegelijkertijd stijgt het aantal mensen met psychische problemen, burn-out, depressie, eenzaamheid… Ze verlangen naar euthanasie Hebben we nog zelfmoordcijfers nodig om dit te staven?
Mensen werken zich te pletter voor een onzekere toekomst. Ze hebben alles en voelen zich onvoldaan. Men gaat voortdurend op zoek naar iets anders en iets nieuws omdat de gelukswinst van het oude is uitgemolken: nieuwe kleren, nieuwe speeltjes, nieuwe job, nieuwe gsm, nieuw huis, nieuwe auto, nieuwe partner, een nieuwe uitdaging, ja soms uiteindelijk soms een heel nieuw leven. ‘Nieuw’ lijkt zo hip en trendy, maar het verraadt eigenlijk maar een rusteloos zoeken, een onbevredigd verlangen en een verloren geluk. Ook dit had Augustinus begrepen wanneer hij schrijft in zijn Belijdenissen: “Onrustig is ons hart, tot het rust vindt in U”.
Het geluk is niet van deze wereld, maar van de hemel. Het is van God. Het is bij God. Het ligt in het eeuwige leven, na de dood.
Maar, zo zal de wakkere lezer opmerken, houden we op deze manier onze blik niet van de wereld afgewend? Ontlopen we op deze manier niet onze verantwoordelijkheid om van de wereld een betere plek te maken voor iedereen? Of sterker nog: moeten we ons schuldig voelen als we in dit tijdelijke leven een zekere mate van geluk en welbevinden nastreven?Niets is minder waar. Kijken we daarvoor naar de ontmoeting tussen Jezus en de rijke jongeling (Mt. 19,16-30). Deze stelde aan Jezus de vraag: “Meester, wat voor goeds moet ik doen om het eeuwig leven te krijgen?” Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat onder ‘eeuwig leven’ ook het ‘eeuwige geluk’ mag worden verstaan. De vraag van de rijke jongeling is dus eigenlijk ook de vraag waarmee we ons hier nu bezighouden.
Het antwoord van Jezus is: “Als je het leven wilt binnengaan, hou je dan aan de geboden.” Hiermee wordt duidelijk dat er een band bestaat tussen het verwerven van het eeuwig leven – en dus het geluk – en Gods geboden die een impact hebben op onze concrete manier van leven hier en nu. De wijze waarop wij ons aards bestaan doorbrengen is bepalend voor het verwerven van het eeuwig leven. En ook omgekeerd: ons eeuwig geluk in het hiernamaals kan niet los gezien worden van onze daden hier op aarde. Streven naar het eeuwig leven is dus niet tegenstrijdig met het werken aan een betere wereld. Integendeel: het juist door te werken aan een betere wereld door het gehoorzamen aan Gods geboden dat we onze hemel ‘verdienen’.
Verlangen naar het eeuwige leven, het geluk bij God, in het hiernamaals kan dus niet uitgespeeld worden tegen de inzet voor een betere wereld. Dit laatste is veeleer een goede investering om het eerste te bereiken.