);
Na de openingsriten van de eucharistie begint een eerste groot onderdeel: de dienst van het woord. Als je de eucharistie zou voorstellen als een schilderij dat uit meerdere panelen bestaat (denk aan het Lam Gods in Gent) dan zou de woorddienst een eerste groot paneel vormen.
Als In samenhang met het volgende grote onderdeel van de eucharistie, de dienst van de eucharistie, wordt wel eens gesproken van de ‘tafel’ van Gods Woord. Deze tafel, waarop Gods Woord als geestelijk voedsel voor ons bereid wordt, gaat dan vooraf aan de ‘tafel’ van Jezus’ Lichaam en Bloed.
Het is de verdienste van de liturgische hervorming van het Tweede Vaticaans Concilie geweest om de H. Schrift weer een belangrijke plaats te geven in de H. Mis.
Het belang van de lezing van de H. Schrift in de eucharistie mag niet onderschat worden. Het gesproken en verkondigde woord is een manier waarop Christus aanwezig is bij zijn kerk. Heeft Hij immers niet gezegd: “Waar er twee of meer in mijn Naam verenigd zijn, daar ben Ik in hun midden” (Mt. 18,20).
We mogen dat gerust letterlijk nemen. In het document Lumen Gentium verklaarde het Tweede Vaticaans Concilie: Christus is “altijd bij zijn Kerk aanwezig, vooral in de liturgische handelingen.[…]
Persoonlijk is Hij aanwezig in zijn woord, want Hijzelf spreekt, wanneer de heilige Schriften in Kerk de gelezen worden” (nr. 7). In het woord dat we beluisteren, beluisteren we dus het vleesgeworden Woord zelf, het Woord dat bij God was vóór alle tijden (cf. Joh. 1,1) en dat gesproken heeft doorheen de tijden.
Het herontdekte belang van de woorddienst komt ook tot uiting in de schikking van de altaarruimte. Daar heeft de Schrift a.h.w. zijn eigen plaats veroverd doordat ze steeds voorgelezen wordt vanaf het eigen spreekgestoelte (de ambo of lezenaar).
De eerste lezingen in de eucharistie zijn geordend in leesroosters. Voor de weekdagen door het jaar gaat het om een tweejaarlijkse cyclus (de zogenaamde pare en onpare jaren) waarbij in het ene jaar de nadruk vooral ligt op het Oude Testament en in het andere jaar op de brieven van het Nieuwe Testament.
In de sterke tijden (advent, kersttijd, veertigdagentijd en paastijd) gaat het om een jaarlijkse cyclus en keren dus telkens dezelfde lezingen terug en zijn de lezingen gekozen in functie van de liturgische tijd.
De bedoeling hiervan mag duidelijk zijn: zoveel mogelijk de gehele Schrift in de eucharistie aan bod laten komen zodat de gelovigen vertrouwd kunnen geraken met de hele heilsgeschiedenis. Niet alle Bijbelteksten werden opgenomen in de leesroosters van de eucharistie. Een flink deel is voorbehouden voor het leesrooster van het getijdengebed, zowel de korte lezingen als de lange lezingen van de lezingendienst.
Het is niet toegestaan deze lezingen door niet-Bijbelse lezingen te vervangen. Niet zozeer omdat dit een ‘regeltje’ is, maar omdat – laat ons als gelovige toch eerlijk zijn – er niets gaat boven het woord van God zelf.
Na de eerste lezing volgt de antwoordpsalm, die integraal deel uitmaakt van de dienst van het woord. Nadat het Woord beluisterd werd in de lezing neemt het gelovige volk opnieuw Gods Woord ter hand: de psalmen.
De lezing wordt zo beantwoord met woorden die ons door God zelf in de mond worden gelegd. Vandaar de naam ‘antwoordpsalm’.
De psalm (soms ook een lofzang zoals het Magnificat of een lofzang uit het Oude Testament) is dus steeds gekozen in functie van de eerste lezing. Beide vormen dus een organische eenheid.
Het biddend zingen van de antwoordpsalm toont de rijkdom van de H. Schrift en werpt een bijkomend licht op de betekenis van de eerste lezing. De Schrift wordt zo vanuit de Schrift verklaard.
Op zondagen en op hoogfeesten is nog een tweede lezing voorzien. Die is doorgaans genomen uit de Brieven van het Nieuwe Testament. Het gaat vaak om een doorlopende lezing: d.w.z. dat je elke zondag een lezing te horen krijgt die volgt op de lezing van de vorige zondag.
In de sterke tijden is gepoogd om de tweede lezing ook in harmonie te brengen met de eerste lezing en het Evangelie.
Waar de antwoordpsalm op een lyrische wijze terugblikt op de voorbije eerste lezing, wijst het alleluia-vers reeds vooruit naar de komende evangelielezing. Het jubelende alleluia wordt gecombineerd met een psalmvers of een andere korte Bijbelse tekst.
Met het alleluia ontvangt en begroet de gemeenschap van gelovigen de Heer die tot haar zal spreken. Het is een uitdrukking van lof en jubel. Daarmee wordt binnen de dienst van het woord een groeidynamiek aangegeven die uitmondt in het hoogtepunt van de evangelielezing.
In het alleluia en de erbij horende processie met het evangelieboek klinkt tevens een verrijzenistoon door, de triomf van Christus, de verrezene die tot ons komt. Het alleluia is de jubelende reactie van het godsvolk op de aanwezigheid van Christus, de Koning in heerlijkheid.
Het alleluia is te beschouwen als op zichzelf staande ritus of act maar zij kan ook een plechtige processie begeleiden, waarin het evangelieboek plechtig en feestelijk, met kaarsen en wierook, naar de plaats wordt gebracht vanwaar de Blijde Boodschap verkondigd zal worden.
In de veertigdagentijd is het gebruikelijk elk alleluia weg te laten. Daarom wordt in deze sterke tijd vervangen door een vers voor het evangelie.
Het hoogtepunt van de dienst of de liturgie van het woord is de proclamatie van het evangelie. Dat gebeurt bij voorkeur door de diaken of bij diens afwezigheid door een andere priester. Is er geen diaken of andere priester beschikbaar, dan leest de hoofdcelebrant zelf het evangelie.
De lezing van het evangelie moet met de grootste eerbied gebeuren en wordt omgeven met tekens en handelingen van bijzondere eer. Zo wordt bv. de diaken eerst gezegend of erkennen de gelovigen door acclamaties dat Christus hier aanwezig is en tot hen spreekt. Zij luisteren uit eerbied ook staande naar de lezing.
De evangelielezing wordt ook luister bijgezet doordat ze gebeurt vanuit een afzonderlijk evangelieboek, dat in processie werd aangedragen, omgeven door kaarsen en gehuldigd met wierook. Uit eerbied kust de diaken of priester ook het evangelieboek waarna het weggedragen wordt naar een waardige plaats.
Zo kunnen zang, gebaar en symbolen rond het evangelie een feestelijk hoogtepunt worden van de dienst van het Woord.
Op zondagen en op verplichte feestdagen wordt een homilie gehouden. Zij heeft tot doel een of ander aspect uit de schriftlezingen toe te lichten. Zij wil dan de gelovigen aansporen het verkondigde woord te aanvaarden als woord van God en het in praktijk te brengen. Maar men kan in de homilie ook ingaan op het mysterie dat gevierd wordt (bv. de menswording op Kerstmis) of op de bijzondere noden van de aanwezige gelovigen (bv. bij een bedevaart).
De homilie wordt gewoonlijk gehouden door de hoofdcelebrant maar kan ook worden toevertrouwd aan een concelebrerende priester of een diaken. In het geval van een bisschop wordt de homilie vaak gehouden vanop de cathedra of bisschopszetel waarbij de bisschop de mijter draagt. Hiermee wordt onderstreept hoe de bisschop ons voorgaat en leert in het geloof.
Leken mogen echter geen homilie houden. Soms wordt tegen dit laatste geopperd dat een leek, bijvoorbeeld als hij of zij theoloog is of exegeet, wel eens bekwamer is dan de priester die celebreert. Maar de liturgie heeft op zich weinig met wetenschappelijke competentie te maken.
Priesters moeten natuurlijk competent zijn goed gevormd, ook wetenschappelijk, maar hun liturgische rol en functie baseert zich hoofdzakelijk op wijding en niet op intellectuele competentie.
Ook de geloofsbelijdenis, of het Credo, kan men zien als een antwoord van het samengekomen volk op het woord van God dat in de lezingen werd verkondigd en in de homilie werd uitgelegd.
In de geloofsbelijdenis komen de grote mysteries van het geloof aan de orde: de Drie-eenheid, de menswording, de verrijzenis en hemelvaart van Jezus, zijn wederkomst, de kerk, het eeuwig leven …. Wat op deze manier samen beleden wordt is het geloof van de hele Kerk, het ‘katholieke’ geloof. Is het geen fantastische gedachte dat op zondag overal ter wereld christenen hetzelfde geloof belijden?
Voor een aparte catechese rond de geloofsbelijdenis: klik hier
Let op het enkelvoud waarin de term ‘voorbede’ is gesteld (niet: voorbeden). ‘De voorbede’ (enkelvoud) is het gebed waarbij de aanwezige gelovige gemeenschap, met verschillende ‘voorbeden’ of intenties’ (meervoud) bidt voor de noden en het heil van kerk en wereld. Het wordt ook wel het universele gebed of het gebed van de gelovigen genoemd. Hiermee geeft men gevolg aan de oproep van de apostel Paulus: “Allereerst vraag ik u gebeden, smekingen, voorbeden en dankzeggingen te verrichten voor alle mensen, voor koningen en alle hooggeplaatsten” (1 Tim. 2,1-2).
De uitgesproken intenties hebben doorgaans een vaste volgorde: voor de noden van de Kerk, voor de overheidspersonen en het heil van de wereld, voor hen die onder allerlei noden gebukt gaan, voor de plaatselijke gemeenschap. De hoofdcelebrant leidt de voorbede in met een korte aansporing – een uitnodiging tot gebed – en sluit af met een gebed. Dit gebed mag op zich weer geen nieuwe voorbede zijn maar vat alle intenties samen in een gebed van dankbaarheid en met de vraag om verhoring.
Met de voorbede wordt de dienst van het woord afgesloten. Een nieuwe luik in de viering van de eucharistie wordt geopend: de dienst of de liturgie van de eucharistie.