);
“Naar de mis gaan? Nee …. Niet voor mij. Dat is een veel te saaie bedoening. Ik verveel me er rot en ik heb er helemaal niet aan.” Deze uitlatingen hoor je wel vaker bij mensen. Maar met de mis is het zoals met vele dingen: onbekend is onbemind. Het is te verstaan dat iets niet aanspreekt als we er weinig van kennen en begrijpen, als we niet weten waarover het gaat.
Opdat de mis dus een levende realiteit zou kunnen worden in ons leven, moeten eerst een aantal voorwaarden vervuld zijn:
Met deze reeks van catecheses over de eucharistie wil Jongerlo een bijdrage leveren tot een beter inzicht in de viering van de heilige eucharistie. Wat gebeurt er nu, stap voor stap, in de H. Mis en wat is er telkens de betekenis van? We hopen dat het mag bijdragen tot een diepere beleving van de eucharistie.
In deze catechese beginnen we met het eerste deel: de openingsriten, waarmee elke eucharistie een aanvang neemt.
De intredeprocessie is geen optocht of stoet die voorbijtrekt en waarbij wij als toeschouwers op staan te kijken. De intrede beklemtoont het samenkomen van heel de gemeenschap. Deze gemeenschap is immers is de ‘ekklesia’ wat letterlijk ‘bijeenroeping’ betekent. Dit Griekse woord, waarvan we de weerklank nog horen in het Franse ‘église’, duidt het samenkomen aan van hen die in Christus geloven en die daartoe door God wordt opgeroepen. Het luiden van de kerkklokken kan je zien als een symbool van Gods roepstem die de hele gemeenschap samenroept.
De intrede processie, met het kruis voorop, maakt ook duidelijk dat Christus het centrum van deze samenkomst is. Hij zit als hogepriester van het Nieuwe Verbond elke eucharistie voor. Maar hij wordt concreet door de priester vertegenwoordigd die steeds optreedt in persona Christi, in de persoon van Christus. Wanneer de priester binnentreedt, dan is het alsof Christus binnentreedt om zijn rol binnen de gemeenschap en de liturgie op te nemen.
Terwijl men binnenkomt zingt men een intredezang. Dit zet letterlijk en figuurlijk de toon voor de hele viering, want het is zo gekozen dat het ons binnenleidt in het mysterie van de liturgische tijd of van het feest.
Bij aankomst op het priesterkoor begroet de priester het altaar. Hij doet dit eerst met een diepe buiging, vervolgens met een eerbiedige kus. Daarna wordt het altaar bewierookt samen met kruis.
De eerbied waarmee het altaar omgeven wordt vloeit voort uit de betekenis die het altaar heeft in de katholieke liturgie. Het is niet zomaar een tafel waarrond men aanzit op maaltijd te houden maar een altaar waarop het kruisoffer van Jezus wordt tegenwoordig gesteld. Het altaar verwijst zo naar het kruis en vervangt in zekere zin het kruis als de plaats waar het offer van Jezus, als het Lam van God, voltrokken wordt.
Het altaar verwijst ook naar Christus zelf die de ‘hoeksteen’, het fundament is waarop het bouwwerk van de Kerk gebouwd werd.
Eenmaal het altaar vereerd is, begroet de priester nu ook de aanwezige gelovigen. Hij doet dit met een van de formules die daarvoor zijn voorzien en die geïnspireerd zijn aan het Nieuwe Testament. De trinitaire formule ‘de genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de heilige Geest zij altijd met u’ is letterlijk overgenomen uit de groet van Paulus aan de Korintiërs (2 Kor. 13,13). Met deze begroeting wordt niet zozeer ‘hallo!’ of ‘goedemorgen’ gezegd, maar wil men uitdrukken dat de Heer zelf in ons midden aanwezig is. Heeft Christus ons dat niet zelf beloofd?: “Waar er twee of drie in mijn naam bijeen zijn, daar ben Ik in hun midden” (Mt. 18,20).
Niemand ontvangt belangrijke gasten in zijn huis zonder er eerst voor te zorgen dat dit huis op orde is. Indien wij de Heer ontmoeten in de eucharistie dan dienen wij er voor te zorgen dat ook onze innerlijke huishouding op orde is. We doen dat in de boete-akt.
Na een korte stilte waarin we ons geweten kunnen onderzoeken, nodigt te priester de gemeenschap uit tot een zondenbelijdenis: we drukken voor God uit dat we zondaars zijn en dat we voor onze zonden vergeving nodig hebben ‘opdat we deze eucharistie waardig zouden kunnen vieren’.
Daarna spreekt de priester een absolutie uit. De zondenvergeving aan het begin van de mis is echter geen zondenvergeving in strikte zin. We mogen ze niet verwarren met de absolutie die verbonden is aan het sacrament van de biecht en ze ontslaat ons niet van de heilzame plicht regelmatig het sacrament van de biecht te ontvangen.
Op zondagen en in de paastijd kan de boete-akt gepaard gaan met de besprenkeling met water. Het is een mooi symbool dat ons herinnert aan ons doopsel waarin wij rein geworden zijn, witgewassen van al onze zonden.
De boete-akt eindigt met een bede om ontferming: het Kyrie eleison of ‘Heer, ontferm U over ons’. Hiermee herhalen wij de roep die zo vaak weerklinkt in het evangelie: de roep van zovelen die Jezus hebben ontmoet en geroepen hebben: “Heer, heb medelijden met mij”. Net zoals zij doen wij een beroep op zijn barmhartigheid en smeken wij dat Hij naar ons zou omzien.
Na de nederige bede om ontferming keert ons hart en jubelt het uit van vreugde en lof: Eer aan God in den hoge ….. Het is een hymne (ook wel eens de Grote doxologie genoemd) die afkomstig is uit het Oosten en waarschijnlijk door Hilarius van Poitiers (ca. 300-368) in het Latijn werd vertaald. Het gezang brengt eer aan God de Vader. Daarnaast brengt het dank aan de Zoon, het Lam dat de zonde van de wereld wegneemt. Juist daarom is het zo gepast als lofzang na de boet-akte.
Omwille van het jubelend karakter van dit gezang wordt het weggelaten op de zondagen van de advent en de veertigdagentijd wanneer een meer ingetogen atmosfeer passender is.
De openingsritus sluit af met een plechtig gebed. De eucharistie kent drie van zulke gebeden: het openingsgebed, het gebed over de gaven en het slotgebed. Het openingsgebed is echter het belangrijkste. Het is ook het gebed dat in de overige liturgische diensten van de dag (het getijdengebed) herhaald wordt.
Eerst nodig de priester uit tot gebed en houdt hij enkele ogenblikken stilte aan opdat de gelovigen zich bewust zouden kunnen worden voor Gods aanschijn te staan en om hen ook de gelegenheid te geven in hun hart hun eigen gebeden te kunnen uitspreken. Daarna spreekt de priester het gebed uit.
Hiermee verzamelt hij als het ware het gebed dat door alle gelovigen in stilte werd uitgesproken. Daarom noemt men het openingsgebed ook wel een het collecta-gebed, van het Latijnse collectare, verzamelen.
Nu de openingsriten doorlopen zijn kan de eucharistie overgaan tot de dienst van het woord. Maar dit wordt het onderwerp van een volgende catechese.