);

Jacques Fesch (1930-1957) Een ‘goede Moordenaar’ Van Deze Tijd.

De ‘goede moordenaar’.

De levensgeschiedenis van Jacques Flesh kan vergeleken worden met dat van de ‘goede moordenaar’ uit het Evangelie. Je weet wel, één van die twee misdadigers die samen met Jezus gekruisigd werd en het opneemt voor Jezus wanneer die door de andere misdadiger bespot wordt. Op het kruis, in het uur van zijn dood, toont hij berouw om zijn misdaden en belijdt hij zijn geloof in Christus. “Jezus, denk aan mij wanneer Gij in uw Koninkrijk gekomen zijt. En Jezus sprak tot hem: Voorwaar, Ik zeg u: vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs.” (Lucas 23,42-43)

Het verhaal van Jacques Fesch is het verhaal van een hedendaagse ‘goede moordenaar’. Tijdens zijn vlucht na een bankoverval doodt hij per ongeluk een politieagent. Voor deze misdaad wordt hij ter dood veroordeeld. Niet aan de Romeinse schandpaal van een kruis, maar aan de Franse van de guillotine. Gedurende de drie jaar van zijn proces tot aan zijn terechtstelling ontpopt hij zich door Gods genade van een verwende nietsnut tot een diepgelovige jongeman met mystieke allures. Een figuur die de moeite waard is om kennis mee te maken.

“Je mag niet vergeten dat de eerste uitverkorene [voor de hemel] een veroordeelde misdadiger was (Lc. 23,39 vv) terwijl zij die zich goed gedragen (of van zichzelf denken dat ze zo zijn) van Jezus het verwijt krijgen witgekalkte graven te zijn (Mt. 23,27). Wat wil dat zeggen? Dat je een crimineel moet zijn om uitverkoren te kunnen worden? Zeker niet! Het is enkel zo dat die paria die gezondigd heeft, dikwijls zonder verantwoordelijk te zijn voor zijn eigen daden, in zijn berouw en in zijn lijden, en zeker in de kennis van zijn ellende, een directere weg vindt naar het hart van Jezus.”

goede moordenaar (100) LR

Uit zijn dagboek:

Een verwende jeugd.

Jacques en zijn zussen.

Jacques en zijn zussen.

Jacques op 11-jarige leeftijd

Jacques op 11-jarige leeftijd

Jacques Fesch wordt geboren op 6 april 1930 in Saint-Germain-en-Faye in Frankrijk. Zijn vader was de Belgische bankier en pianist Georges Fesch, gehuwd met Marthe Hallez, die zich hier met zijn familie was komen vestigen. Hoewel zijn vader een overtuigd atheïst en cynicus was, krijgt hij toch, via zijn religieuze moeder, een gelovige opvoeding. Samen met zijn oudere zussen Monique en Nicole kent Jacques een probleemloze jeugd en komt hij niets tekort.

Zijn ouders kennen echter een turbulent huwelijksleven en dat komt zijn persoonlijkheid niet ten goede. Het huwelijk loopt op de klippen.
Na zijn middelbare studies volbrengt hij zijn legerdienst. Hij leert Pierette kennen, maakt haar zwanger en gaat een burgerlijk huwelijk met haar aan op 5 juni 1951. Een maand na hun huwelijk wordt hun dochtertje Véronique geboren. Ook dit huwelijk houdt geen stand en ze gaan uit elkaar, hoewel de vriendschap blijft bestaan. In 1953 leert hij Thérèse Troniou kennen. Uit deze relatie wordt een zoon, Gérard, geboren.

fesch_jacques (105) LR Pierette
Het liefdesleven van Jacques is symptomatisch voor zijn bestaan. Hij leidt het leven van een verwende en losbandige playboy. Hij verlaat de job bij de bank van zijn vader maar leeft rijkelijk verder van de rente die zijn vader hem maandelijks uitkeert en van het kapitaal dat zijn moeder hem ter beschikking had gesteld om een eigen bedrijf mee op te starten. Overdag rijdt hij rond in zijn sportwagen Simca en’s nachts jaagt hij achter de meisjes tijdens zijn uitgangsleven in Saint-Germain-des-Prés.

Jacques is nu 24 jaar oud. Zijn bestaan is leeg en hij verveelt zich dood. Later zal zijn biograaf, de priester Manaranche, verklaren: “Fesch getuigde van zo’n honger naar het niets, dat hij compensatie zocht in het meest ongebreidelde en egoïstische genotzucht.” Om te ontsnappen aan de leegte en zinloosheid van zijn ‘gouden kooi’ droomt hij ervan met een zeilboot verre reizen te ondernemen naar de eilanden van de Stille Oceaan. Dat hij zelf niet kan zeilen is voor hem een onbelangrijk detail. Vertrekken wordt voor hem een obsessie. Hij bestelt een zeilboot in La Rochelle. Het geld om die te betalen heeft hij echter niet. Dan gaat hij het maar zoeken waar het zit: bij een bank. De dwaasheid van zijn verlangens en zij geldzucht leiden hem tot een misdaad met onherroepelijke gevolgen.

fesch_jacques (112) LR

Een fatale misdaad.

Op 24 februari 1954 loopt Jacques met een lichtgekleurde lederen aktetas en daarin het pistool van zijn vader, een hamer en stuk touw, het Parijse kantoor van de geldwisselaar Silberstein binnen, een bekende van zijn vader. Hij bedreigt de bankier en vraagt naar het geld. Silberstein poogt nog om Jacques tot rede te brengen en smeekt hem zijn jonge leven niet te ruïneren. Met het pistool slaat hij de bankier neer. Zijn buit bedraagt 330 000 Franse franken. Wanneer hij die paniekerig wegstopt in zijn aktetas gaat zijn pistool af, de kogel schampt af op zijn hoofd en verbrijzelt het winkel raam. Als hij wegloopt loopt Silberstein hem achterna, roepend om hulp. Meteen zitten enkele mensen hem op de hielen. Na een vlucht doorheen de straten zoekt hij beschutting in een woonblok. Een groepje mensen en 2 politieagenten verzamelen zich op de binnenkoer. Hij probeert te ontkomen door zich kalm te gedragen als een bewoner. Maar ze herkennen hem. In de vlucht lost hij in het wild een schot dat een van de agenten dodelijk treft. Hij loopt de metro in en wordt daar uiteindelijk gevat.
Jacques wordt voor de onderzoeksrechter geleid en opgesloten in de gevangenis ‘Santé’.

fesch_jacques (102) LR
Van ‘assasin’ tot ‘assa-saint’ (van moordenaar tot heilige).

Zijn opsluiting in de gevangenis wordt het begin van een geestelijke avontuur. Hij zal er een proces van bekering doormaken, een weg van heiliging. Het leven dat hij zo wanhopig zocht in zijn uitspattingen zal zich realiseren op een wijze die hij zich vooraf niet kon inbeelden. Van het paradijs dat hij droomde op romantische eilanden komt hij nu terecht op de echte weg naar het ware Paradijs. Soms kan men zijn leven enkel doen slagen door het te verliezen, zo lijkt het.

In het begin stuurt hij de aalmoezenier wandelen: “Ik heb geen geloof, het is de moeite niet waard.” Maar langzamerhand echter groeit een toenadering. Een boek over de verschijningen in Fatima zet hem inwendig helemaal overhoop. De niet aflatende inzet van de aalmoezenier, die elke dag de H. Mis leest op zijn cel, van zijn zeer gelovige advocaat, van broeder Thomas, een benedictijn die hem regelmatig schrijft., komt er een bekeringsproces opgang.
In de nacht van 28 februari 1955 overkomt hem het volgende:

De gevangenis 'La Santé'.

De gevangenis ‘La Santé’.

“Ik lag op mijn bed met mijn ogen open. Voor de eerste keer in mijn leven en met een zeldzame intensiteit voelde ik een reëel leed. Het is toen dat een schreeuw uit mijn borst opwelde, een roep om hulp: “Mijn God!”, en op datzelfde ogenblik, zoals een hevige wind die voorbij komt en waarvan men niet weet waar hij vandaan komt, greep de Geest van de Heer me bij de keel. Het gaf de indruk van een oneindige kracht en van zachtheid. En overweldigend, in enkele uren tijd, bezat ik het geloof, een absolute zekerheid. […] Ik geloofde en begreep niet hoe ik er in geslaagd was niet te geloven. De genade had me bezocht, een grote vreugde kwam over mij en vooral een diepe vrede. In een ogenblik was alles helder geworden.”

De weg naar de bekering was ingezet. zijn cel wordt die van een monnik. “In de gevangenis heb je maar twee keuzes”, zo schrijft hij, “ofwel wordt je een rebel ofwel een monnik.” De binnenkoer van de Santé, waar hij een half uur per dag in afzondering mag rondwandelen, zijn kloostergang van gebed. Hij ontwikkelt een intens gebedsleven, ontpopt zich tot een waar mysticus. “Alles wat wij beminnen wordt ook door God bemind. Hij trekt het tot Zich omdat wij in zijn liefde blijven. Hij is oneindige barmhartigheid. Het behaagt de Heer om in een ziel te wonen om ze tot een instrument te maken van heil voor de anderen. Ik denk dat je de ziel kan vergelijken met een spiegel: God laat er zijn licht op stralen en Hij doet het weerkaatsen, min of meer overeenkomstig zijn volmaaktheid.” Hij verdiept zich in de H. Schrift en in de geschriften van Theresia van Avila, Franciscus en Theresia van Lisieux. Deze inspireren voortaan zijn gevangenisleven. “Ik heb mijn rechterhand gelegd in de hand van heilige Maagd en de linker in de hand van de kleine Theresia. Met deze twee riskeer ik niets.”

fesch_jacques (113) LR
fesch_jacques (114) LR
Zijn geestelijke tocht is heftig en turbulent. “Ik heb vrede gevonden maar tegelijkertijd ook strijd”, zo schrijft hij. Naarmate de dag van zijn terechtstelling nadert, verenigt hij zich met het lijden en sterven van de Heer. Het lijdensverhaal van Christus is daarbij zijn gids. Hij beschouwt zijn eigen terdoodveroordeling als een terugkoop van zijn eigen misdaad. Zijn beproeving ziet hij als boetedoening voor zijn zonden en die van anderen. Kortom: zijn eigen toekomstige dood gaat hij zin geven als een ‘verlossende dood’.

Op de vooravond van zijn executie, omstreeks 17.00 u, wanneer men op de binnenkoer van de gevangenis de guillotine opstelt, huwt Pierette met Jacques, kerkelijk deze keer. En ook ‘op afstand’: zij in de pastorij, hij in zijn cel terwijl daar de huwelijksmis volgt in zijn missaal. ’s Nachts bemediteert hij geknield de passie van Jezus. Hij schrijft het volgende in zijn dagboek: “Het is de laatste dag van de race. Morgen rond deze tijd zal ik in de hemel zijn! Ik zal nu nog nadenken over de lijdensweg van onze Heer in de hof van Gethsemane … Help me, Jezus! Dit zijn de laatste vijf uur van mijn leven. Binnen vijf uur zal ik Jezus zien!”

De volgende morgen, op 1 oktober 1957 om 5.30 u, valt de hakbijl. Op dat moment bidden Pierette en zijn dochter Veronique het magnificat. Zijn moeder, een jaar voordien overleden, had haar leven geofferd voor zijn bekering. Zijn eigen dood offert hij voor de bekering van zijn vader en van zijn beide kinderen. Merkwaardige overeenkomst: hij sterft op dezelfde dag als Theresia van Lisieux, en op dezelfde leeftijd. Een knipoog van God? 

Naar een zaligverklaring.

In 1993 start kardinaal Lustiger, voormalig aartsbisschop van Parijs, met het proces tot zaligverklaring.

Bij die gelegenheid zei hij: “Niemand is voor altijd verloren in de ogen van God, zelfs als hij sociaal gezien veroordeeld is. Ik hoop dat Jacques Fesch op een dag vereerd zal worden als een heilige. De moordenaar die hij was (‘assasin’), de tot inkeer gekomen misdadiger, zal een heilige (‘saint’) geworden zijn.”

Op hem zijn ook deze woorden van de theoloog Daniel-Ange van toepassing: “Voor nieuwe noden zijn er nieuwe heiligen. We zijn nu gekomen in het tijdperk van heilige mislukkelingen. Een tijd van grote ellende, een tijd van grote barmhartigheid. Steeds minder zal een heilige een toonbeeld van volmaaktheid zijn, steeds meer een kind van de vergiffenis. Ze zullen van het ras van de ‘goede moordenaar’ zijn …”.

Jacques Fesch kan voor ons een nieuwe ‘goede moordenaar’ zijn. Een heilige die toont hoe radicaal iemand kan veranderen wanneer hij door Gods genade geraakt wordt. Een voorbeeld voor jongeren de dag van vandaag, die gebukt gaan onder grenzeloze genotszucht en een nihilisme dat de ziel dood. Een voorspreker en een voorbeeld voor jonge mensen die verloren lopen, hun weg niet vinden in het leven, ten onder gaan aan een consumptief bestaan.
Maar zover is het nog niet. Intussen kan Jacques Fesch aanroepen worden als ‘dienaar Gods’.
In de hemel zal God zijn heiligen herkennen, en we riskeren daarbij voor enkele grote verrassingen te staan.

fesch_jacques (107) LR
fesch_jacques (109) LR