Het dorpje Werchter hoeven we jullie op de landkaart niet aan te duiden. Maar wat jullie wellicht niet weten is dat vlakbij het dorpje Tremelo ligt. Uit dit dorp is pater Damiaan afkomstig. Op 11 oktober zal de zalige Pater Damiaan door paus Benedictus heilig verklaard worden. Een week later, op 18 oktober, zal in de Basiliek van Koekelberg om 15.00 u een nationale hulde gehouden worden. Voor Jongerlo redenen genoeg om aandacht te besteden aan deze ‘Grootste Belg Allertijden’. Kwestie van de volgende maand met kennis van zaken te kunnen meepraten, nietwaar?
Een boerenzoon uit Tremelo.
Pater Damiaan De Veuster is afkomstig uit Ninde, een gehucht van het dorp Tremelo in de streek ten noorden van Rotselaar. Hij werd er geboren op 3 januari 1840 en kreeg bij de doop de naam Jozef. Zijn vader, Frans, was landbouwer en de inkomsten werden verder aangevuld door wat verdiend kon worden met een bescheiden graanhandel. Het gezin De Veuster telde in totaal 8 kinderen, netjes evenwichtig samengesteld uit 4 meisjes en 4 jongens. Jozef was het zevende kind in de rij. De kinderjaren van Jozef waren een mengeling van onbezorgde vreugde en verdriet, van geluk en ongeluk. Van opa Hendrik leert hij allerlei boeiende dingen over de natuur en hij is graag gezien bij de vele werklieden in de buurt. Hij houdt van avontuur en is een echte durver. Zo redt hij een vriend die tijdens een schaatspartij door het ijs was gezakt. En wanneer hij vanaf de berm op een rijdende kar wil springen, komt hij onder wielen terecht en houdt hij er een blijvend oogletsel aan over.
Het gezin De Veuster
In 1847 sterft zijn jongere zusje Melanie aan cholera. In 1854 sterft Eugenie, die intussen kloosterzuster was geworden. Zus Pauline beslist om de plaats van Eugenie in het klooster in te nemen. Later voelt ook zijn drie jaar oudere broer Auguste zich geroepen. Hij treedt in het klooster bij de paters van de Heilige Harten, de Picpussen, te Leuven. Vanaf zijn zesde levensjaar volgde Jozef de lessen van Meester Bols in de basisschool van Werchter. Maar na zijn eerste communie, op zijn elfde levensjaar, werd Jozef thuis gehouden om zijn moeder Anna-Katrien te helpen en mee te werken op de boerderij en in de graanhandel. Mmet het vertrek van Auguste naar de picpussen stelt vader Frans zijn hoop op Jozef om later de zaak over te nemen. Daarvoor zou hij best Frans leren en zo wordt Jozef naar een dure kostschool gestuurd in Braine-le-Comte.
Het ouderlijk huis te Tremelo
Voor de achttienjarige Jozef breekt nu een moeilijke en onrustige periode aan. Hij heeft het niet zo naar zijn zin in Braine-le-Comte en zijn studies vlotten niet zo goed. Hij wil eigenlijk pater worden bij de picpussen, net zoals zijn broer Auguste (die intussen pater Pamphile heet). Maar dat is niet zo eenvoudig. Zijn ouders hebben reeds drie kinderen afgestaan. Een vierde is iets van het goede teveel. Er is ook geen geld om de studies te betalen en daarenboven heeft hij juist op dit vlak een grote achterstand. Maar op kerstdag 1858 laat Jozef in zijn jaarlijkse nieuwjaarsbrief weten dat zijn besluit vaststaat en dat hij bij de Picpussen zou intreden.
Naar de picpussen in Leuven.
Op 4 januari 1859 – precies op zijn verjaardag – neemt Jozef samen met zijn vader Frans de trein naar Leuven. Een maand later mag hij aan zijn noviciaat beginnen. Maar gezien zijn achterstand in de studies wordt hij er aanvaard als lekenbroeder. Voortaan heet hij ook ‘Damiaan’. Het blijft Damiaans droom om met zijn broer Pamphile naar de missies te kunnen gaan. Hij zet alles op alles om zijn achterstand in te halen en studeert ijverig Latijn en Frans. Om zijn doel te bereiken staat hij elke nacht om 3 uur op en gaat hij pas laat slapen. Elk vrij moment besteedt hij aan gebed. Al deze inspanningen gaan niet ongemerkt aan zijn oversten voorbij. Zij belonen hem er zelfs voor door hem in juni 1859 naar Parijs te sturen om zich verder te verdiepen in het Frans, Grieks en Latijn. Anderhalf jaar later legt Damiaan zijn eeuwige gelofte af.In Parijs komt Damiaan ook in aanraking met missionarissen en een bisschop uit de eilanden van de Stille Zuidzee. De vele verhalen versterken zijn verlangen om missionaris te worden nog meer. Na de zomer keert hij terug naar Leuven en viert hij er mee feest voor de priesterwijding van zijn broer Pamphile. Wat later maakt zijn broer bekend dat hij vertrekt naar de Sandwicheilanden, het huidige Hawaï.
Pamphile De Veuster
Maar tijdens de voorbereiding van de reis wordt Pamphile Auguste ziek. Hij heeft tyfus en zal daar ook aan sterven. Damiaan verliest hierdoor niet alleen zijn broer, maar ook zijn grote voorbeeld. Maar het biedt ook een kans: nu kan hij zich aanbieden om de plaats van zijn broer in te nemen. Damiaan weet zijn oversten te overtuigen. Zijn priesterwijding kan hij wel ontvangen in Hawaï.
“Ja lieve ouders, vraegt dagelijks voor mij aan God, dat ik altijd in zijnen heiligen dienst mag volharden, dat ik een goed missionaris mag zijn en dat ik naen lange tijd in den wijngaerd des heere gewerkt te hebben, ik in uw gezelschap voor altijd God mag aanschouwen.”
Voor Damiaans ouders is dit een grote schok: ze beseffen dat ze hun jongste zoon nooit meer zullen terugzien. Na een laatste bezoek aan zijn ouders en broer vertrekt Damiaan naar Parijs. Daar scheept hij op 29 oktober 1863 in op de driemaster R.W. Wood, samen met 5 confraters en 10 zusters. Bestemming: Hawaï.
Missionaris op Hawaï.
Na een zware reis van 5 maanden glijdt het schip op 19 maart de haven van Honolulu binnen. Op de kade wordt Damiaan verwelkomd door Modeste Favens, de picpus-overste. De eerste indrukken zijn overweldigend: de prachtige huizen, de overweldigende natuur en vooral de Kanaken, de plaatselijke bevolking. Iedereen loopt blootsvoets, de mannen in bloot bovenlijf, de vrouwen schaars gekleed met de zwarte haren los. Damiaan maakt al snel kennis met de Franse bisschop Louis Maigret. Hij start met studies Hawaiaans (Kanaaks). Maigret vindt het ongelooflijk dat Damiaan in België nog niet tot priester werd gewijd. Hij heeft nood aan priesters en gelooft in Damiaan. In 1864 is het zover: Maigret wijdt Damiaan tot priester. Eindelijk kan Damiaan zijn droom realiseren: vertrekken naar zijn missie op het eiland Hawaï.
Damiaan doet er 14 dagen te paard over zijn missie in Puna te bereiken. Damiaan leert er leven zoals de Hawaïanen. Hij spreekt hun taal en eet samen met hen poi, een gerecht van gekookt meel en vlees. Dat doet hij volgens de lokale gewoonte… met de vingers. Maar er zijn ook moeilijkheden. De lokale bevolking is moeilijk tot het christelijk geloof te bekeren. Men hecht meer belang aan de godin Pele (godin van de vulkaan) dan aan Christus. Hij heeft het gevoel dat hij weinig kan realiseren. Dan komt er een andere missie vrij op the big island, meer bepaald in Kahola. Damiaan wordt overgeplaatst. In totaal blijft Damiaan 9 jaar op het grote eiland. Op die tijd bouwt hij er 8 kerken. Dat levert hem de bijnaam priester-timmerman op. Maar belangrijker nog: hij leert van het land en zijn bevolking te houden.
De confrontatie met lepra.
In Kahola wordt Damiaan ook sterk geconfronteerd met lepra of melaatsheid en de gevolgen hiervan. Damiaan is vooral verbolgen over het feit dat de melaatsen niet alleen ziek zijn, maar ook sociaal uitgesloten worden. Er wordt zelfs gejaagd op deze mensen om hen te verbannen naar een eiland waar ze onder erbarmelijke omstandigheden moeten leven. De verwoestende realiteit van deze ziekte zou het verdere leven van Damiaan nu gaan bepalen.
33 jaar oud
In mei 1873 bevindt Damiaan zich samen met bisschop Maigret en heel wat collega’s op het eiland Maoui voor de inwijding van een nieuwe kerk. Bij die gelegenheid wordt er druk nagepraat over een artikel in de plaatselijke krant over de leprozerie (melaatsentehuis) op het eiland Molokaï. De journalist heeft het over een verschrikkelijke plek waar mensen wegrotten, een plaats vol moord en doodslag, dronkenschap, prostitutie en verkrachting. Kortom, Molokaï is een plaats zonder god noch gebod waar melaatsen in mensonwaardige omstandigheden wachten op de dood.
mgr. Maigret
De journalist suggereert dat hier misschien een volle taak ligt voor een missionaris. Maar intussen had bisschop Maigret reeds een gelijkaardig plan opgevat. Hij wil elke drie maanden een missionaris naar de leprozerie sturen om daar orde op zaken te stellen. De plaats is immers te verschrikkelijk en te gevaarlijk om er iemand permanent te vestigen. De bisschop zoekt een eerste vrijwilliger en vindt die in de persoon van Damiaan.
Op vrijdag 9 mei 1873 neemt Damiaan de boot naar Molokaï. Een dag later krijgt hij voor het eerst het schiereiland Kalaupapa te zien. Een stuk van het eiland waar niemand kan ontsnappen. Voor hij de sloep instapt, krijgt hij de volgende raad mee: ‘Eet niet met de melaatsen, raak hen niet aan en rij nooit in hun zadel.’ Damiaan knikt maar weet niet wat hij hiervan moet denken.
Damiaan en een andere priester slagen erin droog aan land te komen. Daar wacht een grote groep melaatsen hen op onder leiding van de hoofdopzichter. Net zoals 9 jaar geleden wordt hij welkom geheten. Maar nu door stinkende, vuile, verwrongen en etterende handen die hem vastpakken. De stank van rottend vlees en etterende wonden zal hij nooit gewoon worden. Hij kan ze alleen verdringen met pijproken. De eerste nacht slaapt Damiaan onder de beschutting van een oude pandanboom, een palmachtige boom met sterwortels. Al na enkele dagen weet hij het: hier ligt zijn taak, hier zal hij blijven. Meer dan 800 doodzieke mensen leven hier in de meest erbarmelijke omstandigheden. En kunnen zijn hulp meer dan goed gebruiken.
Kamiano Damiaan.
In Molokaï zal men het karakter van Damiaan leren kennen. Hij is een koppigaard die zich niet gauw van zijn stuk laat brengen en die lak heeft aan regels als de belangen van zijn melaatsen in het gedrang komen. Al gauw krijgt hij het aan de stok met allerlei overheidsinstanties. Ook zijn religieuze oversten valt hij voortdurend lastig. Hij vraagt hen om kleren, bouwmaterialen, hulpgoederen en échte hulp. Kortom: het duurt niet lang of Damiaan heeft een reputatie als lastpost, koppigaard en ongehoorzame.
Maar de melaatsen denken er anders over. Voor hen is hij hun vriend, kamiano. Hij leeft met hen samen, eet met hen, luistert naar hun verdriet. Er is geen arts op het eiland, dus voert hij maar zelf de amputaties uit en verzorgt hij de etterende wonden. Hij bouwt houten huizen die de vochtige hutten moeten vervangen. Naast de materiële en medische bijstand, werkt hij ook hard aan het morele verval: de lusteloosheid, het alcoholisme, de prostitutie. Hij geeft onderwijs en doet aan catechese. En er komt ook een kerk. Damiaan zorgt er ook voor dat de mensen iets te doen hebben. Hij richt een fanfare op met bij elkaar gebedelde instrumenten. Deze mensen verzorgen voortaan de begrafenissen. Hij schakelt hen ook in bij het verzorgingsproces van de zieken en wezen. Damiaan bouwt zelfs een weeshuis. Voor hem zijn dit dan ook zijn kinderen.
Wij melaatsen …
Op een zondag in 1878 begint Damiaan zijn preek met de woorden “Wij melaatsen…”. De goede verstaander heeft aan een half woord genoeg. Damiaan heeft ontdekt dat hij nu zelf ook aan lepra lijdt. Hij is één van hen geworden. “Wij melaatsen …” De eerste consequentie hiervan is nu dat hij het eiland niet meer mag verlaten. Dit betekent het definitieve afscheid van familie en vrienden en van de wereld buiten Molokaï. Enkele maanden later, in de zomer van 1878 ontdekt hij enkele droge vlekjes op zijn huid. Ook verbrandt hij zijn voeten zonder iets te voelen. Het staat nu onomstootbaar vast: hij heeft lepra. Damiaan wentelt zich niet in zelfmedelijden. Tijd om zich zorgen te maken, heeft hij niet. Hij moet blijven vechten voor zijn melaatsen. Maar jaar na jaar wordt Damiaan zieker. Hij krijgt zenuwpijnen en knobbels, zijn voeten worden gevoelloos, zijn wenkbrauwen vallen uit, hij ziet alsmaar slechter. In die tijd geloven velen dat lepra de laatste fase van syfilis is. Een ziekte die je alleen krijgt door seksueel contact. Zijn confrater Albert Montiton verspreidt dan ook het gerucht dat Damiaan een verhouding heeft met een vrouw. Hierdoor wordt hij regelmatig onderworpen aan vernederende onderzoeken. Maar ook dat krijgt hem niet klein.
De ultieme vernedering echter moet dan nog komen. Meer bepaald wanneer Damiaan vraagt om te mogen biechten. Damiaan wil in het reine staan met zichzelf en met God. Door het tekort aan priesters op Molokaï en de angst van andere priesters om het eiland te bezoeken, vindt de biecht echter plaats in een bootje dat naast het bezoekende grote schip ligt. Zodat iedereen aan boord kan meeluisteren. Gelukkig begint het verhaal van Damiaan zich langzaam te verspreiden. Zo bezoekt de schrijver Charles Warren het eiland Molokaï. Hij is zo onder de indruk van Damiaans verhaal en werk, dat hij over hem begint te schrijven. Hierdoor raken de melaatse Damiaan en zijn Molokaï wereldberoemd.
Bewust van zijn nieuwe status begint Damiaan zijn bedelbrieven te sturen naar de wereld. Eén van de brieven komt in handen van de Britse krant The Times. Zij publiceren hem. Het publiek is echt getroffen door het verhaal. Van overal ter wereld stromen giften binnen. Die komen terecht op een rekening waar alleen Damiaan zelf toegang toe heeft.
Er ontstaat een nieuwe hetze tegen Damiaan. Velen vragen zich af wat hij met het geld doet. Het bewijs bevindt zich op Molokaï zelf: met het geld bouwt hij, koopt hij verzorgingsmiddelen en laat hij ontsmettende baden plaatsen voor zijn mensen. Intussen krijgt hij hulp van een andere priester en verschijnen er op het eiland ook zusters die hem helpen met zijn levenswerk. Het zijn dezelfde zusters die al die jaren eerder samen met hem vanuit Parijs naar Hawaï zijn afgereisd.
Charles Warren
De dood van paterDamiaan.
Op zijn ziekbed
Op zijn sterfbed
In september 1888 moet Damiaan de viering van de H. Mis afbreken. Op 30 maart 1889 spreekt hij zijn laatste biecht. Een dag later krijgt hij het heilige oliesel toegediend. Op 15 april overlijdt hij in de ochtend. Hij is dan 49 jaar oud. Doodsoorzaak: lepra. Een melaatse sterft onder de melaatsen. Damiaan sterft tussen zijn vrienden. Sinds zijn aankomst, heeft Damiaan voor elke overleden melaatse een kist getimmerd. In totaal 3700 stuks. Nu maken ze voor hem een doodskist. 6 melaatsen dragen de kist. Gevolgd door de fanfare die Damiaan nog zelf heeft opgericht. Ze begraven hem in de schaduw van de pandanboom. Dezelfde plaats waar hij 17 jaar eerder zijn eerste nacht heeft doorgebracht.
De oorspronkelijke grafkapel te Leuven
De huidige grafkapel
In 1936 wordt Damiaans graf opengemaakt en wordt zijn lichaam naar België gebracht. Op zondag 4 juni 1995 verklaart Paus Johannes Paulus II Damiaan zalig. Later in datzelfde jaar komt een delegatie van Molokaï naar België om Damiaans handen op te halen. De handen die daar zoveel werk hebben verricht, worden weer op Molokaï begraven.
De handen van pater Damiaan
Het grafmonument op Molokai
Gebed: God onze Vader, Gij schenkt ons een nieuwe heilige, iemand van bij ons, Pater Damiaan.
Wij danken U met heel ons hart. In hem is uw Zoon Jezus opnieuw ‘al weldoende rondgegaan’ tussen de armen en de verworpenen.
Geef ons meer geloof om ook het verborgen lijden te kunnen zien en te helpen wie vaak vergeten wordt.
Leer ons hopen ‘tegen alle hoop in’, en schenk ons vertrouwen ook bij uitzichtloze situaties. Maar leer ons bovenal te beminnen zoals Damiaan, die zelf niet heeft geaarzeld om melaatse onder de melaatsen te worden, één van hen.
Maak ons door uw genade zoals hij, heldhaftig en heilig in uw dienst en in dienst van de mensen, de armen en de verworpenen eerst.