);
Honderd jaar geleden werd een jonge Mexicaan één van de vele duizenden slachtoffers van de bloedige kerkvervolging die Mexico in die tijd teisterde. Zijn liefde voor Christus en zijn trouw aan de Kerk betaalde hij, na gevangenschap, foltering en terechtstelling, met zijn leven. Hij was amper 14 jaar oud. In zijn pink had hij meer geloofsmoed dan wij in ons hele lijf! Lees hier het aangrijpende verhaal of bekijk de verfilming via deze link..
Voor dit aangrijpende verhaal keren we terug naar het Mexico van begin twintigste eeuw. Reeds een eeuw lang ging de Katholieke Kerk in dit land gebukt onder allerlei vormen van tegenwerking en vervolging. Met de nieuwe grondwet van 1917 werden de anti-kerkelijke maatregelen aangescherpt. In het artikel 130 werd de verhouding tussen Kerk en staat vastgelegd. In feite werd elke vorm van georganiseerde religie verboden. Kloosterordes werden niet langer toegestaan, kerkelijke huwelijken werden niet erkend, priesters mochten niet stemmen of gekozen worden en geen religieuze symbolen dragen (zoals het dragen van de soutane) en werd elke vorm van openbare geloofsbelijdenis buiten kerkgebouwen verboden. Tevens verloren religieuze instellingen hun rechtspersoonlijkheid en werd hen het recht op bezittingen ontzegd; kerkelijke goederen werden voortaan door de staat beheerd.
Terechtstelling van priester Cristóbal Magellan
Boycotactie
Aanhangers van de regering beschieten een Christusbeeld.
De Kerk liet zich niet onbetuigd en vele katholieke kwamen in opstand. Ze schuwden daarbij niet het gebruik van geweld en wapens. Vanaf september 1926 vonden in de staten Jalisco, Zacatecas en Michoacán de eerste gevechten plaats tussen katholieken en regeringsgetrouwen, waarbij vele doden vielen.
Op 1 januari 1927 werden de Cristero’s formeel opgericht door René Capistran Garza. Aanvankelijk bestond het Cristero-leger uit slecht bewapende en ongeoefende vechters; een los verband van groepen guerillastrijders. Maar aan idealisme ontbrak het hen niet: dagelijks woonden ze de H. Mis bij, op hun marsen zongen ze hymnen, ’s nachts baden ze de rozenkrans. Velen vielen als gemakkelijk slachtoffer, vaak in publieke terechtstellingen opdat zij hun geloof zouden verloochenen. Velen stierven met de leuze ¡Viva Cristo Rey! (Leve Christus Koning!) of ¡Viva la Virgen de Guadelupe! (Leve de Maagd van Guadelupe!) op hun lippen.
Maar naarmate de Cristiada (de strijd van de Cristero’s) zich ontwikkelde werden de opstandelingen bekwamer in hun acties. Doordat de overheid de opstand niet als ernstig beschouwde kon deze zich al snel over het hele land verspreiden. Na hun eerste successen echter wisten de opstandelingen zich aan het eind van het jaar slechts te handhaven in het westen van Mexico.
Cristero’s werden opgehangen aan de telegraafpalen langs de spoorwegen.
Cristero’s ontvangen de H. Communie
Cristero’s onder de banier van de H. Maagd van Guadalupe
De Kerk heeft de gewelddadige acties van de Cristero’s nooit officieel gesteund of goedgekeurd. Excessen werden zelfs veroordeeld. Maar anderzijds konden de Cristero’s toch ook rekenen op de morele steun van vele bisschoppen en priesters omdat zij mee in het verzet stonden tegen de godsdienstpolitiek van de regering. En uiteraard waren er ook vele gelovigen die de opstandelingen met raad en daad bijstonden, zonder zelf aan de gevechten deel te nemen. Onder hen José Luis Sánchez del Rio.
José bij zijn Eerste Communie
Toen in april 1927 Anacleto González Flores (een vooraanstaand katholiek leider van het geweldloos verzet tegen de regering) werd terechtgesteld, voelde hij zich geroepen om de Cristero’s te gaan vervoegen, in het spoor van zijn twee oudere broers. Hij was toen net 14 jaar oud.
Zijn ouders (die sterk betrokken waren in de Cristero-zaak) weigerden aanvankelijk hem te laten gaan. Toen zijn moeder hem wees op zijn jonge leeftijd, antwoordde hij: “Mama, nooit was het gemakkelijker om de hemel te verdienen als nu.”
Na door verschillende leiders doorverwezen te worden wegens zijn jonge leeftijd presenteerde hij zich bij generaal Prudencio Mendoza. “Wat kan een kleine jongen komen doen in een leger?”, vroeg hij. “Ik kan goed paardrijden. Ik weet hoe ze te verzorgen, hoe wapens en sporen te reinigen. Ik kan koken en bonen bakken.” Getroffen door het sterke voornemen van José plaatste Mendoza hem onder de hoede van generaal Rubén Guízar Morfín.
Anacleto Flores
Jonge Cristero zoals José.
Nog dezelfde dag van zijn gevangenneming schreef hij een brief naar zijn moeder:
“Liefste Mama, tijdens de gevechten vandaag ben ik gevangen genomen. Ik denk dat ik binnenkort zal sterven, maar dat geeft niets, mama. Geef je over aan de wil van God. Ik sterf gelukkig omdat ik sterf in de gelederen van onze Heer. Wees niet verdrietig over mijn dood, dat is mijn enige zorg. Zeg aan mijn broers het voorbeeld van hun jongere broer te volgen en de wil van God te doen. Heb moed en zend me je zegen zowel als die van mijn vader. Breng voor de laatste maal mijn groeten over aan allen. En aanvaard tenslotte al de liefde van je zoon die je zo hard mist en je nog had willen zien voor zijn dood.”
De volgende dag werd José overgebracht Sahuayo, zijn geboortestad, en voorgeleid bij de burgemeester Rafael Picazo Sánchez, die tevens José’s dooppeter was. Hij probeerde tevergeefs José te overreden zijn geloof af te zweren of zich in te schrijven in het federale leger. Hij werd afgevoerd naar de Sint-Jakobskerk die dienst deed als gevangenis en paardenstal. Verbolgen om deze ontheiliging van de kerk wrong José de vechthanen van zijn dooppeter, echte prijsbeesten, de nek om. “Het huis van God is voor gebed en geen stal!”, riep hij Zonder twijfel was het lot van José en zijn vriend Lorenzo nu bezegeld.
Met alle middelen probeerde men bij José informatie lost te krijgen of hem er toe over te halen zijn geloof te verloochenen. Hij werd geslagen en gemarteld, en kreeg amper gelegenheid te slapen of te eten. “Ik sterf liever dan een verrader te zijn van Christus en mijn land.” Psychologische druk werd niet geschuwd: men liet in de vroege morgen Lorenzo ophangen terwijl José moest toekijken. Toen men het lichaam verwijderde bleek Lorenzo nog in leven. Hij wist te ontsnappen met de hulp van een bewaker, werd opnieuw cristero en omdat het leek alsof hij uit de dood was opgestaan kreeg hij de toepasselijke bijnaam Lazarus.
José bleef onverschrokken. Vanuit zijn cel kon men hem de rozenkrans horen bidden en hymnen zingen: “Naar de hemel, naar de hemel, naar de hemel wil ik gaan.”
Opgehangen Cristero’s
Bij het kerkhof aangekomen nam de kapitein zijn pistool en in het bijzijn van de soldaten, enkele toeschouwers en José’s moeder, schoot hij hem een kogel door het hoofd. José viel in de put die reeds op voorhand gegraven was. Het was 10 februari om 11.30 in de avond. Hij was 14 jaar oud. Zijn laatste woorden waren “Leve Christus koning! Leve de H. Maagd van Guadalupe!”
“Wees niet bang voor hen die het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden.” (Mt. 10,28)
Vele katholieken die in het vreedzaam verzet tegen de antikerkelijke regering betrokken waren en als martelaar gestorven waren werden later zalig verklaard. In 2000 werd een eerste groep van 25 heilig verklaard door paus Johannes Paulus II (feestdag op 21 mei). Het merendeel van hen waren priesters die terecht waren gesteld omdat ze toch hun ambt als priester uitgeoefend hadden (priesters die meer gevochten hadden werden niet opgenomen). In 2005 werden nogmaals 13 martelaar zalig verklaard door Paus Benedictus XVI. Onder hen de hierboven vernoemde Anacleto González Flores en José Luis Sánchez del Rio (feestdag op 20 november).
Wassen beeld van de zalige José en relieken.