);
Op 8 oktober benoemde paus Benedictus Mr. Johan Bonny tot de 22ste bisschop van Antwerpen. Niet lang voordien waren tientallen bisschoppen van over de hele wereld verzameld in Rome voor een synode. Dat leek ons voldoende reden om de catechese van deze maand te wijden aan de betekenis van het bisschopsambt in de Kerk.
Tijdens zijn leven heeft Jezus twaalf apostelen aangesteld om met Hem te zijn en om het evangelie te verkondigen aan heel de wereld. “Gaat en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest.” (Matteüs 28,19).
Na de verrijzenis van de Heer, zijn de apostelen bijeen in Jeruzalem op het Pinksterfeest (Hand.2,1-13). Daar werden de apostelen bezield door de heilige Geest en begonnen ze vurig het evangelie te verkondigen dat Christus verrezen is. Als gevolg van hun ijver en vurig geloof werden sommige toehoorders ook volgelingen van Jezus.
Na Pinksteren breidde de jonge Kerk zich uit door de prediking van de apostelen. De jonge christelijke gemeenschappen ontstonden door de prediking van de apostelen en hun medewerkers. Aan het hoofd van gemeenschap stond aanvankelijk een apostel. Zo is bekend dat de apostel Jakobus leider was van de Kerk in Jeruzalem, Petrus van de Kerk in Rome, Thomas van de Kerk in India, enz.
De ijver om het geloof te verkondigen was echter zó groot dat de apostelen niet aan één plaatselijke gemeenschap verbonden konden blijven. Ze moesten immers het evangelie verkondigen “aan alle volkeren” (Matteüs 28,19).
Daarom kozen de apostelen zorgvuldig één van hun naaste medewerkers tot leider van een plaatselijke gemeenschap. Zo is bekend dat Paulus zijn volgeling Timoteüs aanstelde als zijn opvolger in het apostelambt voor de kerk in Efeze. Timoteüs kreeg de handen opgelegd en werd zo leider van de Kerk in Efeze. Deze handoplegging is een wijding en werd door een apostel en de oudsten in het geloof voltrokken (1 Timoteüs 4,14).
Door een opvolger aan te stellen waren de apostelen zeker dat de zending die hun door Jezus was toevertrouwd niet verloren zou gaan met hun dood. Paus Clemens, de vierde opvolger van de apostel Petrus, schreef aan de Korintiërs in het jaar 95 (na Chr.): “De apostelen stelden dus zulke mannen aan, en gaven verder als voorschrift, dat na hun dood andere uitgelezen mannen hun ambt zouden overnemen.” (Kor. 44,2).
Wij zouden misschien geneigd zijn te denken dat de opvolgers van de apostelen (= de bisschoppen) een nieuwe koers wilden varen of het anders wilden doen dan hun voorgangers. Maar dat is niet zo. De slogan: “nieuwe bazen, nieuwe wetten” is hier niet van toepassing. Het is juist de bedoeling en de taak van de bisschoppen om de boodschap van Christus, die aan de apostelen was gegeven, door prediking, getuigenis, instellingen, eredienst en heilige Schrift ongeschonden door te geven. Dankzij de bisschoppen wordt tot op onze dagen dezelfde boodschap doorgegeven die aan de apostelen was toevertrouwd door Christus.
De handoplegging, die ook nu gebeurt door bisschoppen bij een bisschopswijding, verzekert ononderbroken lijn van de geschiedenis, die teruggaat op de apostelen. Deze onafgebroken lijn heet in de Kerk: de Apostolische Overlevering of Apostolische successie.
Wat de eerste opvolgers van de apostelen hebben ontvangen hebben zij trouw doorgegeven aan hun opvolgers (de bisschoppen). Deze hebben het op hun beurt weer trouw doorgegeven en zo doen zij het nog tot op vandaag.
Er is een boeiende website waarin de hele apostolische successie van elke bisschop staat uitgewerkt: www.catholic-hierarchy.org
In onze geloofsbelijdenis staat: “Ik geloof in de éne, heilige, katholieke en apostolische Kerk.”
De eenheid van de Kerk werd in het begin gegarandeerd door Jezus met de aanstelling van de apostel Petrus aan het hoofd stond van de apostelen: “Jezus gaf hem ten antwoord: ‘Gelukkig ben jij, Simon Barjona (…). Ik zeg je: Jij bent Petrus en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen”. (Matteüs 16,18).
Net zoals toen is ook vandaag de bisschop van Rome (thans Benedictus XVI), als opvolger van Petrus, het zichtbaar beginsel en fundament van de eenheid van de gehele wereldkerk.
Bisschop ben je nooit alleen. Een bisschop ben je dus nooit op je eentje. Een bisschop heeft collega’s in het bisschopsambt. Daarom zal hij zijn ambt uitoefenen in gemeenschap met het college van bisschoppen en in gemeenschap met de bisschop van Rome, omwille van de eenheid.
Een van de belangrijke instrumenten om dit in praktijk te brengen is de bisschoppensynode die regelmatig te Rome wordt bijeengeroepen. Op deze hoge kerkvergadering worden dan telkens besprekingen gehouden rond een belangrijk thema voor het leven van de Kerk.
Naast zijn collega’s in het bisschopsambt heeft de bisschop ook vele en trouwe medewerkers die hem bijstaan in de uitoefening van zijn ambt.
Oorspronkelijk was de bisschop de enige die predikte, die de eucharistie vierde en die de zorg op zich nam voor de hem toevertrouwde Kerk. Van heel vroeg reeds (de eerste voorbeelden daarvan vinden we reeds terug in het Nieuwe Testament) worden diakens aangesteld om de bisschoppen in het dienstwerk bij te staan. Zij droegen zorg voor de armen, wezen en weduwen in de gemeenschap zodat de apostelen (en later de bisschoppen) zich konden vrijmaken voor verkondiging van de Blijde Boodschap.
De eerste taak van een bisschop is de opdracht om het geloof te verkondigen en verspreiden. Net zoals de apostelen dat hebben gedaan in opdracht van Jezus. Zij zijn als het ware “herauten van het geloof, die nieuwe leerlingen tot Christus brengen omdat zij de authentieke leraren zijn in het apostolische geloof.” (Lumen Gentium, 25). Zij verkondigen het evangelie om mensen tot het geloof in Christus te brengen.
Maar tot deze taak behoort ook de opdracht van de bisschop om als leraar de reeds gedoopten verder in hun geloof te steunen, te bemoedigen, te verdiepen en te vormen.
De bisschop is degene die zijn kerkgemeenschap voorgaat in de eredienst. Hij draagt de eucharistie zelf op en zorgt ervoor dat ze door de priesters, zijn medewerkers, ook opgedragen wordt. De eucharistie is immers het brandpunt voor het leven in de Kerk.
De bisschop behoort een voorbeeld van christelijk leven te zijn voor zijn priesters en de gelovigen. Door het dagelijks gebed van de bisschop, de priesters, de diakens en van vele gelovigen, door de verkondiging van het woord, door de bediening van de sacramenten wordt de Kerk elke dag meer en meer geheiligd.
De bestuurstaak van de bisschop is erop gericht zijn bisdom tot een hechte gemeenschap op te bouwen door het geloof in de Heer Jezus. Als bisschop een bisdom leiden is een dienst aan de Kerk. Leiding geven door een bisdom te besturen gebeurt voor het welzijn van de kerkelijke gemeenschap. Vandaar dat het belangrijk is dat de bisschop moet kunnen rekenen op een grote loyauteit van zijn medewerkers, van zijn priesters, diakens en van alle gelovigen.
Je wordt natuurlijk geen bisschop omdat je dat graag zou willen, of omdat je het ambt ambieert als in een soort carrièreplanning. Men wordt bisschop omdat men er door de Kerk voor geroepen wordt.
Verder is het het wijdingssacrament dat een priester tot bisschop maakt. Door dit sacrament wordt de zending die Christus aan zijn apostelen heeft toevertrouwd, in de Kerk blijvend voortgezet, tot aan het einde der tijden.
De eigenlijk wijding gebeurt door drie bisschoppen, consecratoren genoemd: één hoofdconsecrator en twee mede-consecratoren. Welke bisschop iemand tot bisschop mag wijden wordt aangewezen bij pauselijk mandaat. Het is de bisschoppen niet toegestaan om zonder pauselijke toestemming iemand tot bisschop te wijden. De wijding moet ook openbaar en publiek zijn.
Bij zijn wijding ontvangt de bisschop een aantal tekens die bij zijn ambt horen. We noemen ze de pontificalia. We sommen ze even op:
de bisschopsring: elke bisschop draagt een ring. Het is een teken van de bisschoppelijke waardigheid en is het symbool van zijn trouw aan de hem toevertrouwde gemeenschap van gelovigen.
de kromstaf: een kromstaf is een teken voor de herderlijke zorg van de bisschop voor de gelovigen. De eerste vermelding van het gebruik van een kromstaf gaat terug tot in de 5de eeuw. In het westen eindigt een kromstaf in een krul, in het oosten in een T-vorm.
de mijter: dit hoofddeksel draagt de bisschop in alle liturgische plechtigheden en verwijst daarbij naar zijn bisschoppelijke waardigheid.
het borstkruis: de bisschop heeft ook een kruis dat met een ketting of een koord rond de hals wordt gedragen. Meestal is het kruis van edelmetaal en kan het met edelstenen belegd zijn of bevat het een relikwie van een heilige.
Sommige aartsbisschoppen ontvangen van de paus een bijkomend teken: het pallium. Het is een witte wollen band, voorzien van 6 zwarte kruisjes en wordt over de schouders gedrapeerd.