);
Samen met de 3 goddelijke deugden (geloof, hoop en liefde) vormen de kardinale deugden de groep van zeven deugden die tegelijk het recept en de remedie wil zijn tegen de lijst van 7 hoofdzonden
Zonder de kardinale deugden is een écht deugdzaam leven onhaalbaar. Ze worden van ouds gezien als de vier voornaamste menselijke deugden. Wie er zich op toelegt zal ook alle andere deugden gemakkelijker verwerven.
Wie immers een deugd wil beoefenen, moet een juist oordeel hebben (= verstandigheid); hij moet achting hebben voor wet en plicht én eenieder geven wat hem toekomt (= rechtvaardigheid); hij moet de moeilijkheden trotseren én mag zich niet laten ontmoedigen (= sterkte); hij moet maat houden en zichzelf leren beheersen (= matigheid).
Marcus Tullius Cicero maakte het Latijnse Westen in de eerste eeuw voor Christus vertrouwd met deze vier hoofddeugden.
In de christelijke traditie zijn deze 4 hoofddeugden bekend geworden onder de noemer kardinale deugden. De benaming is afkomstig van Ambrosius, bisschop van Milaan in de 4de eeuw.
Het Latijnse cardo betekent ‘scharnier’. Deze deugden zijn dan als schrnieren of spillen waarmee alle andere deugden samenhangen. In de Bijbelboek Wijsheid staat er te lezen: “Als iemand de gerechtigheid liefheeft, zijn haar werken de deugden; want zij leer wijsheid en voorzichtigheid, sterkte en matigheid, de allernuttigste dingen in het menselijk leven”. (Wijsh. 8,7)
De kardinale deugden zijn van groot belang voor een christelijke levenspraktijk. Dat leren we van de kervaders want wanneer zij over deugden schreven was het steeds in functie van de conxrtee praktijk van het christelijke leven. Deugden werden nooit louter theoretisch benaderdt. Deugden zijn doe-woorden. Ze dienen immers de christelijke levenswandel van elke dag.
Synoniemen: schranderheid, praktische wijsheid, inzicht,
Symbool: een vrouw, afgebeeld met een slang: “wees omzichtig als slangen” (Matteus 10,16)
De Catechismus van de katholieke Kerk zegt over de Voorzichtigheid het volgende (nr. 1806):
De voorzichtigheid stelt de rede in staat alle omstandigheden te onderscheiden wat werkelijk goed voor ons is, en de juiste middelen te kiezen om het tot stand te brengen. Zij leidt de andere deugden, door hun regel en maat aan te geven.
In de Bijbel lezen we over de kardinale deugd van de voorzichtigheid: “Zij kunnen de onervarenen vaardigheid geven en de jonge mens kennis en voorzichtigheid (Spreuken 1,4).
Doorgaans wordt prudentia ook vertaald met inzicht. Bijvoorbeeld in Dt. 32,28: “het is een volk zonder inzicht” of bij Job 12,12: “Groeit inzicht met het vorderen van de jaren?” (zie ook bij Mt. 10,16; Lc 2,47; Ef 1,8; Rom 8,6)
Synoniem: gerechtigheid
Symbool: vrouw met een weegschaal.
Wat zegt de Kerk over de iustitia of de rechtvaardigheid?
De Catechismus stelt in het nr. 1807 het volgende: Rechtvaardigheid is de morele deugd die bestaat in de voortdurende en vaste wil om aan God en de naaste te geven waar ze recht op hebben.
1)De voortdurende en vaste wil … dat is het waarin we ons oefenen. Het is dé eigenschap van een deugdzaam mens: permanent, voortdurend en constant de vaste goede gesteltenis bezitten.
Het is dus geen koppigheid, maar een radicale wil om steeds het evenwicht te bewaren tussen een teveel en een te weinig.
2)De naaste geven waar hij recht op heeft. Onze tijd legt graag de nadruk op het zelf nemen waar je recht op hebt, dat is onze burgerlijke verworvenheid. Een christelijke rechtvaardigheid biedt een ander aan wat hij of zij nodig heeft. Wie rechtvaardig handelt, die laat recht geschieden voor een ander.
Een christen dient dus rechtvaardig te zijn op twee niveaus:
Synoniem: moed, standvastigheid Symbool is een vrouw met een lauwerkrans in de hand
De moed kan beleefd worden in alle domeinen van het leven: bv. moed houden bij ziekte; de moed niet opgeven bij familiale problemen; moed en sterkte als een dierbare gestorven is. Moed is het tegendeel van lafheid, luiheid en zwakheid. Het andere uiterste van moed is roekeloosheid, stoutmoedigheid, onbezonnenheid.
De moed heeft ook een specifiek christelijke betekenis: nl. getuigen van je geloof en de moed hebben om uit te komen voor je katholieke identiteit.
De Catechismus (KKK 1808) zegt het volgende over deze kardinale deugd: “De sterkte of de moed biedt standvastigheid en volharding in ons streven naar het goede. Ze bevestigt het besluit aan bekoringen te weerstaan en de struikelblokken in het morele leven te overwinnen. De sterkte maakt het mogelijk de angst te overwinnen, zelfs voor de dood en de beproeving en de vervolgingen te trotseren.
Ze stelt ons in staat om zó ver te gaan dat men zichzelf verloochent en het offer van zijn leven brengt om een rechtvaardige zaak te verdedigen.”
De Bijbel staat vol met bemoedigingen, aansporingen tot geloof. Het zou ons te ver leiden om het allemaal te overlopen. Maar heel uitdrukkelijk spreken de godsmannen- en vrouwen in het boek van de Rechters het volk moed in. De grote profeten Jeremia, Ezechiël en Jesaja bemoedigen het volk als ook de andere profetenboeken. De Heer Jezus is zachtmoedig en nederig van hart. Doorheen zijn lijden toont de Jezus zijn moed. Hij blijft getrouw aan zijn zending, volhardend in de liefde, standvastig in de beproeving tot het einde. Ook in het Nieuwe Testament zien we hoe de Apostelen in hun brieven de jonge christengemeenten aansporen en bemoedigen (bv. Fil. 1,14)
De matigheid wordt dikwijls geprezen in het Oude Testament: “Loop niet achter uw begeerten aan en houd u ver van uw lusten” (Sir. 18, 30). In het Nieuwe Testament wordt ze “bezonnenheid” of” soberheid” genoemd. Wij moeten “bezonnen, rechtvaardig en vroom leven in deze tijd” (Tit. 2, 12).
Synoniem: gematigdheid, zelfbeheersing
Symbool: een vrouw die water giet in een kruikje en zo het evenwicht uitbeeldt.
In de Bijbel lezen wij bij Jezus Sirach: “Een welgemanierd mens neemt met weinig genoegen, en hij ligt niet op zijn bed naar adem te snakken. Op matig eten volgt een gezonde slaap: hij staat vroeg op en voelt zich uitgerust. Hinderlijke slapeloosheid, onpasselijkheid en maagkrampen zijn het lot van de veelvraat. (Sir. 31,19-20)
Matigheid is een deugd die ons menselijk leven wil begeleiden als een karaktertrek: de kunst van het zich beheersen. Hierboven namen we een voorbeeld betreffende eten en slapen. Maar omdat het een kardinale deugd is behelst ze alle domeinen van het leven, ook ons geloofsleven én onze omgang met de naaste.
In de Catechismus lezen we hierover: De matigheid is de morele deugd die de aantrekkingskracht van de genoegens tempert en evenwicht brengt in het gebruik van de geschapen goederen
Ze verzekert de beheersing van de wil over de instincten en houdt de verlangens binnen de grenzen van de betamelijkheid. De matige persoon richt de strevingen van zijn zinnen op het goede, behoudt een gezonde bescheidenheid en “laat zich niet meeslepen door eigen zin en kracht om te wandelen naar de begeerten van zijn hart” (Sir. 5, 2).