);
Overeenkomstig het oorspronkelijke Griekse woord betekent het woord “Evangelie” allereerst het “Goede Nieuws van heil” en de verkondiging ervan.
Het verwijst dan zowel naar de prediking van Jezus‘ zelf, die de nabijheid van het Koninkrijk van God verkondigde, als naar de naar de latere prediking van zijn volgelingen die verkondigden hoe Gods heil in de persoon van Jezus Christus gerealiseerd werd.
Dit “Goede Nieuws” werd aanvankelijk enkel op mondelinge wijze verkondigd en doorgegeven. We merken dat reeds bij de apostel Paulus die in zijn brieven zijn verkondiging vaak aanduidt als ‘mijn evangelie’. En ook het evangelie van Marcus, bijvoorbeeld, opent met de woorden: ‘Begin van de Goede Boodschap (Evangelie) van Jezus Christus, Zoon van God.’
De vier evangelies zijn niet in één keer op schrift gesteld, maar kennen een lange wordingsgeschiedenis. Ze zijn samengesteld uit tal van verschillende tradities die teruggaan op Jezus zelf of op de eerste christelijke gemeenschappen. Maar elk evangelie verraadt ook de hand van de evangelist-redacteur die verantwoordelijk is voor de huidige compositie ervan.
Over de precieze wordingsgeschiedenis van de evangelies bestaat geen eensgezindheid. In de loop der geschiedenis zijn meerdere theorieën opgesteld die elk op zich een verklaring proberen te geven voor zowel de verschillen als de overeenkomsten tussen de evangelies.
Momenteel huldigen de meeste bijbelgeleerden echter de ‘tweebronnentheorie‘. Daarin gaat men er van uit dat Marcus het oudste evangelie is (waarschijnlijk rond 70 in Rome tot stand gekomen).
Uit de wordingsgeschiedenis van de evangelies blijkt al gauw hoe de eerste drie evangelies (Matteüs, Marcus en Lucas), in vergelijking met het vierde evangelie ( Johannes), een categorie apart vormen. Dat komt omdat zij een sterke overeenkomst vertonen in de verhaalstof en de ordening ervan.
Deze overeenkomst is zo sterk dat men ze in drie kolommen naast elkaar kan plaatsen zodat een overzicht bekomen wordt. Voor zo’n overzicht in drie kolommen hanteert men het Griekse woord synopsis’ (samen-zien). Zo komt het dat men de drie evangelies de synoptische evangelies noemt.
In de loop van de tweede eeuw ontstonden er heel wat nieuwe geschriften die qua naar, inhoud en stijl veel overeenkomsten vertoonden met de reeds bestaande (en oudere) brieven, evangelies en handelingen zoals we die kennen vanuit het huidige Nieuwe Testament.
Stilaan voelde men de noodzaak aan om tot een vaste verzameling te komen van erkende geschriften: een canon van het Nieuwe Testament. Die ontwikkeling gebeurde op een spontane wijze, maar niet willekeurig. Om de canoniciteit van een geschrift vast te stellen hanteerde men toch enkle criteria: de apostolische oorsprong (gaat het geschrift terug op een apostel of iemand uit zijn omgeving?), het gebruik in de liturgie (wordt het geschrift reeds lange tijd aangewend in de liturgische samenkomsten?) en de rechtgelovigheid (vertolkt het geschrift inzichten die in overeenstemming zijn met de bredere apostolische traditie en verkondiging?).
Historisch gezien weten we dat de huidige vier evangelies reeds in het midden van de tweede eeuw beschouwd werden als één onderdeel van het Nieuwe Testament. Het zijn dan ook enkel deze evangelies van Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes die opgenomen werden in de canon. We noemen ze daarom de vier canonieke evangelies.
Deze evangelies noemen we apocriefe evangelies omdat ze niet werden opgenomen in de canon met de boeken van het Nieuwe Testament.
In de loop van de geschiedenis zien we ook hoe elk van de vier evangelies een eigen symbool krijgt toegewezen. In glasramen, bas-reliëfs, mozaïeken, boekversieringen enz. zien we deze symbolen telkens weer terugkeren. Zo wordt Matteüs afgebeeld als een mesn (of een engel), Marcus als een leeuw, Lucas als een stier en Johannes als een adelaar.
De oorsprong hiervan ligt bij een passage uit de Openbaring van Johannes. In een visioen beschrijft Johannes de troon van God en zijn hemelse hofhouding:
En zie: er stond een troon in de hemel en op de troon was iemand gezeten. En die erop gezeten was, was van aanzien gelijk jaspissteen en karneool. En rond de troon was een regenboog, helder als smaragd. … Van de troon gingen bliksemstralen uit en dreunende donderslagen. … En rondom de troon waren vier dieren, bezaaid met ogen voor en achter. En het eerste dier geleek op een leeuw en het tweede op een jonge stier, en het derde dier had een gelaat als van een mens en het vierde dier geleek op een adelaar in zijn vlucht. En de vier dieren hadden elk zes vleugels; rondom en van binnen zijn zij met ogen bezet. En zij roepen zonder rusten dag en nacht: “Heilig, heilig, heilig, Heer, God, Albeheerser, die was en die is en die komt (=Openbaring van Johannes, 4,2-8).
Oud-christelijke schrijvers zoals Ireneüs van Lyon (tweede eeuw) hebben deze vieren verbonden aan vier evangelisten.
Over de eigenheid van elke evangelist wordt dieper ingegaan in aparte bijdragen.
Klik hier voor: Matteüs – Marcus – Lucas – Johannes