);
Wie ooit naar Rome is gereisd heeft ze ongetwijfeld bezocht: de catacomben. Her en der verspreid rondom de oude stadsmuren liggen ze verborgen diep onder het aardoppervlak. Ze ontstonden op het eind van de tweede eeuw als ondergrondse begraafplaats ten dienste van de nog jonge christelijke geloofsgemeenschap.
Het zachte tufgesteente in de Romeinse ondergrond liet toe, om zonder al te veel inspanning, een heel netwerk van onderaardse gaanderijen uit te graven. Door het contact met de lucht werd het tufgesteente hard zodat stevige muren en plafonds ontstonden.
In de wanden aan weerzijden van de gaanderijen werden nissen uitgehold die dienst deden als graf. Was de beschikbare ruimte opgebruikt dan groef men verder, in de diepte of in de breedte. Verticale schachten zorgden voor de toevoer van licht en lucht.
Het is een hardnekkig misverstand dat de catacomben dienst deden als schuilplaats voor de eerste christenen tijdens de vervolgingen. De smalle en benauwende gaanderijen, met slechts hier en daar een kleine uitsparing die als grafkamer of kapel dienst kon doen, waren echter nauwelijks geschikt om aan duizenden christenen een veilig vluchtoord te bieden. Bovendien was het bestaan van deze ondergrondse gaanderijen algemeen bekend en wist ook de heidense vervolger van het bestaan ervan.
Om de viering van deze heiligen te vergemakkelijken verrichte men soms verbouwingen om kleine ondergrondse gebedsruimtes te creëren. Toen na enkele eeuwen ook deze relieken een nieuw onderkomen vonden in bovengrondse basilieken geraakten de catacomben in de vergetelheid. Pas in de 16de eeuw werden ze als bij toeval herontdekt om sindsdien systematisch uitgegraven en onderzocht te worden.
Rome telt in totaal zo’n 20-tal catacomben, met in totaal tientallen kilometers gaanderijen, verspreid over meerdere niveaus of verdiepingen, die om en bij de 750.000 graven tellen.
Naast de vele nissen in de muren bevatten de catacomben ook ruimere grafkamers of kleine kapellen die de mogelijkheid bieden om de eucharistie te vieren ter gedachtenis van de overledenen en de heiligen. Vaak werden ze fraai versierd werden met
fresco’s.Deze muurschilderingen behoren tot de oudste uitingen van christelijke kunst en zijn daarom van groot belang. Hun onderwerpen zijn aangepast aan de functie als begraafplaats. Vele fresco’s hebben dan ook als thema: leven en dood, het eeuwig leven, de verrijzenis, de doop en de eucharistie.
Het is opvallend hoe in de schilderingen van de catacomben Christus een prominente plaats inneemt. Maar dat mag ons niet verwonderen.
In Christus heeft de christen, door zijn geloof en door de sacramenten, het Leven gevonden. Door de doop werd hij deelachtig gemaakt aan Christus’ dood en verrijzenis. In Christus werd hij verlost en heeft hij perspectief op het eeuwig leven.
Wanneer de christenen van de Oudheid hun doden begroeven, dan is het ook logisch dat zij aan Christus denken. Hij is het die hen geleiden zal naar het eeuwig vaderland. Of zoals een van de vele grafschriften het uitdrukt: ‘Tauta o bios – Ziehier ons leven
Een eerste reeks afbeeldingen die we vaak aantreffen in de catacomben zijn deze die – in brede zin – onder de noemer van het Kerstgebeuren kunnen rangschikken. Bijzonder is de reeds sterk vervaagde afbeelding die we nog kunnen bekijken in de catacombe van Priscilla.
We zien de profeet Bileam die naar een ster wijst en daarnaast zien we de contouren van Maria met het Kind Jezus. Deze afbeelding gaat terug op het boek Numeri (24,15-17) waarin de profeet Bileam de komst van een Koning voorspelt voor het volk Israël:
“Dit is de Godspraak van Bileam, zoon van Beor, … de godspraak van de man die geheimen mocht zien, de godspraak van hem die God hoort spreken …. Ik zie hem, maar niet in het heden; ik aanschouw hem, maar niet van nabij: een ster komt op uit Jakob, een scepter rijst op uit Israël”.
De vervulling van deze profetie in de ster die door de drie wijzen uit het Oosten werd gevolgd (Mt. 2,2) ligt voor de hand
Een ander type afbeelding dat hierbij aansluit is deze waarbij Maria haar Kind toont aan de toeschouwer. Het is het type dat we later ook vaak zullen terug zien op de iconen van de Oosterse Kerk. Dit fresco dateert van de eerste helft van de vierde eeuw.
In meerdere catacomben zie we ook de vaak terugkerende afbeelding van Christus als de Goede Herder. Dit mortief is op zich niet nieuw. Ook de heidense fresco’s uit die tijd kenden de afbeelding van de herder met een lam op zijn schouders als een herinnering of verwijzing naar het idyllische en zorgeloze leven op het platte land.
De eerste christenen zullen deze afbeelding overnemen maar dan vooral als herinnering aan de Goede Herder, zoals Jezus zichzelf noemt in het Johannes Evangelie:
“Ik ben de Goede Herder. De Goeder Herder geeft zijn leven voor zijn schapen. Maar de huurling, die geen herder is … laat de schapen in de steek en vlucht weg: de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen. Hij is dan ook maar een huurling en heeft geen hart voor de schapen. Ik ben de Goede Herder. Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij, zoals de Vader Mij kent en Ik de vader. Ik geef mijn leven voor de schapen” (Joh 10,11-15).
We wijzen hier meteen ook op een bijzonder detail: in deze afbeelding van de Goede Herder, zoals in de meeste afbeeldingen die we aantreffen in de catacomben, is Christus weergegeven als een jonge man, met korte haren en zonder baard. Dat is zeer opmerkelijk. Het wijst er op dat pas vanaf de vierde en vijfde eeuw Christus wordt afgebeeld als een man met baard en lange haren.
De catacomben zijn, zoals we in het begin reeds duidelijk hebben gemaakt, in wezen een begraafplaats. In hun versieringen stonden de vroege christelijke kunstenaars dan ook vaak stil bij het thema van leven en dood. Stelden zij daarbij ook Christus in beeld, dan inspireerde men zich vaak ook aan de vele evangeliepassages waarin Christus op de voorgrond treedt als Heer van het (eeuwig) leven.
In de eerste plaats denken we dan aan de ontmoeting van Jezus met de Samaritaanse vrouw, zoals Johannes die beschreven heeft in het vierde hoofdstuk van zijn Evangelie:
“Iedereen die van dit water drinkt, krijgt weer dorst, maar wie van het water drinkt dat Ik hem zal geven, krijgt in eeuwigheid geen dorst meer” (Joh 4,13-14).
Inderdaad, Christus is het levend water: Hij geeft het eeuwig leven. Wat is er mooier om aan terug te denken op een begraafplaats dan deze passage? Mensen hebben gezwoegd en gewerkt, zij hebben gedorst naar levensvervulling en zingeving. In Christus wordt hun verlangen ten volle verzadigd.
Nog zo’n evangelische passage is de opwekking van Lazarus, de goede vriend van Jezus en de broer van Marta en Maria. Jezus was op weg om de zieke Lazarus te bezoeken, maar bij aankomst was hij al gestorven en begraven.
“Bij zijn aankomst bevond Jezus dat hij al vier dagen in het graf lag. … Jezus zei tot Maria: Uw broer zal verrijzen …. Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is Hij gestorven en ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven” (Joh 11,17.23.25-26).
Deze woorden klinken als een belofte, een hoopvol perspectief. Deze belofte hielden de eerste christenen ook in herinnering toen ze hun doden begroeven in de catacomben.
In de catacombe van Comodilla wordt nog een bijzonder fresco bewaard. We vertelden reeds hoe de meeste afbeeldingen in de catacomben Christus voorstellen als een jonge man.
In deze catacombe vinden we nu ook een van de eerste fresco’s waarop Christus wordt afgebeeld zoals hij ons het meest vertrouwd is: als ene volwassen man, met lange haren en een baard.
Links en rechts van de afbeelding zien we de Griekse letters alfa en omega. Een verwijzing naar Openbaring 1,8:
“Ik ben de alfa en de omega, zegt God de heer, Hij die is en die was en die komt, de Albeheerser”.
Het fresco dateert van het einde van de vierde of het begin van de vijfde eeuw.
Op weer andere fresco’s staat Christus afgebeeld tezamen met zijn apostelen. Wat we hier zien is geen afbeelding van het Laatste avondmaal, maar wel Christus in de rol van de Leraar, als Diegene die zijn apostelen onderricht. Opvallend is weer hoe Jezus wordt afgebeeld als jongeman, typisch voor de fresco’s uit de derde eeuw.