);
Elk nieuw kerkelijk jaar begint met de adventsperiode. ‘Advent’ komt van het Latijnse adventus wat ‘de komende’ betekent. In deze periode kijken we verlangend uit naar de komst van Christus en naar het heil dat Hij zal bewerkstelligen. De teksten van de liturgie spreken echter van een tweevoudige komst, zoals de kerkvaders dat reeds deden in de eerste eeuwen.
De eerste komst is deze van Christus in de tijd. Het is de komst die wij vieren met Kerstmis, de geboorte van Christus. Hij is het Woord van God dat in de wereld komt (Joh. 1,1.9) en vlees geworden is (Joh. 1,14). De Zoon van God is zoon van Maria geworden.
Uit haar werd hij geboren in Bethlehem (Lc. 2,1-7). We kunnen zeggen dat Jezus’ eerste komst een komst in de tijd en in de ruimte is geweest. Maar door mens te worden en geboren te worden als een kind was het ook een komst in nederigheid en zwakheid.
De tweede komst is deze van Christus aan het einde van de tijd. Anders dan de eerste komst zal die geschieden in kracht en heerlijkheid. Over deze tweede komst die we nog te verwachten hebben, willen we het hier hebben.
In de liturgie verwijst de prefatie voor de eerste periode van de advent een duidelijke verwijzing naar de tweevoudigfe komst van de Heer:
Bij zijn eerste komst
te midden van de mensen
is Hij mens geworden zoals wij,
om te doen wat Gij eens hebt beschikt,
nog voor de tijd begon.
Hij werd voor ons de weg
die leidt naar eeuwig heil.
Eens komt Hij weer in heerlijkheid.
Dan worden al zijn gaven openbaar,
waarop wij nu reeds
met vertrouwen durven hopen.
Het is vooral de eerste zondag van de advent die onze aandacht richt op de wederkomst van Christus. Het is de komst die voorzegd is door de profeten en waarover Christus zelf ook vertelt.
De profeet Daniël bijvoorbeeld, beschrijft die komst in spectaculaire bewoordingen: “Ik zag met de wolken des hemels iemand aankomen die op een mens geleek. (…) Hem werd heerschappij gegeven, luister en koninklijke macht: alle volken, stammen en talen brachten hem hun hulde. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij die nooit vergaat, zijn koninkrijk gaat nooit ten gronde” (Daniël 7,13-14).
Het gebeuren wordt nog dramatischer voorgesteld door Jezus zelf, met vermelding van verschijnselen die zelfs een beetje dreigend en angstaanjagend overkomen: “Er zullen tekenen zijn aan zon, maan en sterren en op de aarde zullen volkeren in angst verkeren, radeloos door het gebulder van de onstuimige zee. De mensen zullen het besterven van schrik, in spanning om wat de wereld gaat overkomen” (Lucas 21,25-26).
De wederkomst van Christus neemt dus apocalyptische vormen aan en zij zal plaats vinden ‘op het einde van de tijden’. Dat wil zeggen dat met de tweede komst van Christus ook het einde van de wereld zal ingeluid worden. Tijd en ruimte zullen ophouden te bestaan. De schepping zal ten onder gaan en plaats maken voor een nieuwe schepping. Gods rijk (dat reeds een aanvang kende in deze wereld door Christus’ eerste komst en door de Kerk hier op aarde) zal nu een definitieve gestalte aannemen.
Dan zal Christus’ heerschappij ook definitief gevestigd woorden, voor eeuwig. Heel de schepping zal aan hem onderworpen zijn, alles aan zijn voeten worden neergelegd (cf. Psalm 8,7; 1 Kor 15,24-28).
Wanneer Christus wederkeert zullen niet alleen zijn Rijk en zijn heerschappij gevestigd worden, maar zal Hij ook oordelen. Zijn komst zal een definitieve scheiding brengen tussen goed en kwaad, tussen goeden en kwaden.
Dit oordeel (dat we het Laatste Oordeel noemen of het Oordeel van de Laatste Dag), is meermaals door Christus, tijdens zijn aardse leven voorspeld:
“Alle volken zullen voor Hem bijeengebracht worden en Hij zal ze in twee groepen scheiden. (…) De enen zullen heen gaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwig leven” (Mt. 25,32.46)
Het is het ogenblik dat de waarheid over ons leven zal oplichten, het licht en de duisternis in ons leven bekend zal worden gemaakt (cf. Lucas 12,1-3; Joh. 2,19-21; Joh. 16,8-9; Rom. 2,16; 1 Kor. 4,5). Het zal tot in zijn uiterste consequenties openbaren wat iedereen tijdens zijn aardse leven aan goed gedaan heeft of nagelaten heeft te doen.
Wanneer dit alles zich zal voltrekken is niet gekend. “Gij kent dag noch uur”, zegt Jezus meermaals (Mt. 24,42.44; 25,12). “De heer van die knecht zal komen op een dag waarop hij het niet verwacht en op een uur dat hij niet kent” (Mt 24.50). De zanger Bob Dylan heeft het mooi bezongen in zijn lied ‘When He returns’: “He unleashed His power at an unknown hour that no one knew”.
Deze onwetendheid houdt een gevaar in: we lopen het risico in slaap te dommelen en onze alertheid te verliezen. Door de wereld aangelokt dreigen we op te gaan in het heden en verliezen we onze toekomst uit het oog.
Daarom roept Jezus ons op tot waakzaamheid. Bekend is de parabel van de vijf domme en de vijf verstandige bruidsmeisjes (Mt 25,1-13). De vijf domme hadden hun lampen meegenomen, maar zonder olie. Bij het wachten op de komst van de bruidegom waren ze in slaap gevallen. Maar toen men riep ‘Daar is de bruidegom!’ was het te laat. Omdat ze nog eerst olie moesten halen kwamen ze te laat of het feest en mochten er niet meer binnen
Elders zegt hij het als volgt: “Zorgt er voor dat uw geest niet afgestompt raakt door een roes van dronkenschap en de zorgen van het leven; laat die dag u niet onverhoeds grijpen als in een strik” (Lc 21,34). Zijn wij dus waakzaam? Zien wij reikhalzend uit naar de komst van de bruidegom? Zijn wij met onze aandacht bij de Heer?
Maar waakzaamheid is niet het enige. In de eucharistie, onmiddellijk na de consecratie, spreekt de hoofdcelebrant ons als volgt toe: “Verkondigen wij het mysterie van het geloof”. Daarop antwoorden wij: “Heer Jezus, wij verkondigen uw dood en wij belijden tot Gij wederkomt, dat Gij verrezen zijn.”
Ook dit staat ons dus te doen: ‘totdat Hij wederkomt’ ons geloof in zijn verrijzenis belijden en verkondigen. Ons is ook een verkondigingsopdracht toevertrouwd die er in bestaat dat wij ons geloof moeten verkondigen, het moeten tonen aan wie rondom ons leeft. De toename van het geloof in Christus zal immers zijn wederkomst bespoedigen. Want het is wachten op de komst van de verheerlijkte Messias tot Hij erkend wordt door heel Israël (cf. Rom. 11,26) en door alle mensen (cf. Apocalyps 21,2-4).
Tot slot is er nog een derde aspect dat ons te doen staat: er voor zorgen dat we klaar zijn als de Heer komt; er voor zorgen dat Hij ons aantreft in een staat en toestand die zijn goedkeuring kan wegdragen, “zodat u geen blaam treft op de dag van ons Heer Jezus Christus” (1 Kor. 1,8). Dat raagt van ons een moreel leven, een levenswandel die God welgevallig is (cf. 1 Tess. 4,1). Vooral de apostel Paulus spoort hiertoe aan. “Laten wij ons ontdoen van de werken der duisternis en ons wapenen met het licht. Laten wij ons behoorlijk gedragen als op klaarlichte dag, en ons onthouden van braspartijen en drinkgelagen, van ontucht en losbandigheid, van twist en nijd. Bekleedt u met de Heer Jezus Christus en koestert geen zondige begeerten meer” (Rom. 13,14)
Dit alles zal ons toelaten “stand te houden voor het aangezicht van de Mensenzoon” (Lc. 21,36).
Naast de komst van Christus in de tijd (Kerstmis) geloven wij ook in de wederkomst van Christus op het einde van de tijd. Hij zal dan komen om zijn koninkrijk te vestigen en om alles te onderwerpen aan zijn heerschappij. Hij zal dan over elke mens het oordeel uitspreken. Intussen zien wij reikhalzend uit naar de wederkomst van de Heer en kunnen wij ons hierop voorbereiden door een christelijke levenswandel “om ongerept en onberispelijk voor de Heer te verschijnen” (Fil. 1,10).