);
Het wezen van God wordt in de H. Schrift met vele begrippen omschreven. Hij is heilig (bv. Ex. 19,16-20) en goed (bv. Ps. 119,68), almachtig (Job 42,2) en trouw (Deut. 7,9). Christus heeft ons geopenbaard dat God vooral ook liefde is (1 Joh. 4,8).
Maar tot wat God tot in het diepst van zijn wezen kenmerkt behoort zeker ook zijn barmhartigheid. In haar lofzang zingt Maria: “Barmhartig is Hij van geslacht tot geslacht voor hen die Hem vrezen” ‘Lc 1,50). Vele bladzijden van de Bijbel spreken van Gods barmhartigheid of erbarming. Kenmerkend is dan vooral dat God zijn barmhartigheid toont in daden. Het is iets wat je kan ervaren en aan den lijve kan ondervinden. Het behoort tot de orde van de concrete werkelijkheid.
Het meest nog spreken de psalmen over Gods barmhartigheid. Zij tonen zo dat Gods goedheid het haalt boven straf en vernietiging. “Hij is het die u uw schulden vergeeft, die u geneest van uw kwalen, Hij is het die u van de ondergang redt, die u omringt met zijn gunst en erbarmen” (Ps. 103, 3-4).
Kortom, de barmhartigheid van God is niet een abstract idee, maar een concrete werkelijkheid waarmee Hij zijn liefde openbaart als die van een vader en een moeder die vanuit het diepste van hun wezen bewogen raken om hun kind. Het is waarlijk op zijn plaats te zeggen dat het een liefde is die het diepste innerlijk van de persoon betreft. Zij komt vanuit het binnenste als een diep, natuurlijk gevoel, zij bestaat uit tederheid en medelijden, toegevendheid en vergeving.
Gods barmhartigheid kent een bijzondere gestalte in de persoon en het handelen van Jezus. Hij toont ons de barmhartigheid van zijn Vader. Jezus voelt jegens de menigte mensen die Hem volgden, vanuit het diepst van zijn hart een sterk medelijden voor hen, wanneer Hij ziet dat ze moe en uitgeput zijn.
Krachtens deze medelijdende liefde genas Hij de zieken die bij Hem werden gebracht en met weinig broden en vissen stilde Hij de honger van grote menigten.
Wat Jezus in alle omstandigheden bewoog, was niets anders dan de barmhartigheid waarmee Hij in het hart las van zijn gesprekspartners en antwoordde op hun meest werkelijke verlangen.
Toen Hij de weduwe van Naïm, die haar zoon ten grave droeg, ontmoette, voelde Hij diep medelijden met dat immense verdriet van de bedroefde moeder en gaf haar haar zoon terug door hem uit de dood op te wekken.
Na de bezetene van Gerasa te hebben bevrijd vertrouwt Hij hem deze zending toe: “Ga naar huis, naar de uwen en vertel hun alles wat de Heer aan u gedaan heeft en hoe Hij u barmhartigheid heeft bewezen” (Mc. 5, 19).
Sommige parabels van Jezus zijn gewijd aan de barmhartigheid. Daarin openbaart Jezus de natuur van God als die van een Vader die zich nooit gewonnen geeft, totdat Hij de zonde heeft opgeheven en de afwijzing heeft overwonnen met medelijden en barmhartigheid. Wij kennen deze parabels, drie met name: die van het schaap dat verloren was (Lc 15,1-8), en het verloren muntstuk (Lc 15,9-10) en die van de vader en zijn twee zoons (Lc 15,11-32). In deze parabels wordt God altijd voorgesteld als vol van vreugde, vooral wanneer Hij vergeeft. Hierin vinden wij de kern van het Evangelie en van ons geloof, omdat de barmhartigheid wordt voorgesteld als de kracht die alles overwint, die het hart met liefde vervult en troost met de vergeving.
Deze parabel vertelt Jezus als antwoord op de vraag van een wetgeleerde. Het voornaamste gebod is: God beminnnen en de naaste beminnen. Waar wie is dan mijn naaste? Jezus vertelt dat zijn parabel om aan te geven wat het betekent de naaste te zijn van iemand. De priester en leviet in elk geval niet. Wel de Samaritaan heeft zich door zijn barmhartigheid de naaste getoond. “Hij die barmhartigheid getoond heeft”, zo luidde het antwoord. “Ga dan en doet gij evenzo”.
Vele kerkvaders hebben deze parabel ook gelezen als een parabel over Jezus zelf: de Samaritaan wordt dan geïdentificeerd met Jezus. Is Hij immers niet degene die zich over de gevallen en terneergeslagen mensheid heeft ontfermd, haar zonden op zijn kruis heeft getild en tenslotte toevertrouwd aan de zorgen van de Kerk?
“Ga dan en doet gij evenzo”. Nog een andere parabel toont hoe deze barmhartigheid ook onze christelijke levensstijl moet kenmerken. Uitgedaagd door de vraag van Petrus hoe vaak men moest vergeven, antwoordt Jezus: “Neen, zeg Ik u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zeventigmaal zevenmaal” (Mt. 18, 22), en Hij vertelde de parabel van de “meedogenloze dienaar”. Deze, door zijn heer geroepen om een grote som terug te betalen, smeekt hem op zijn knieën en de heer schenkt hem zijn schuld kwijt. Maar onmiddellijk daarna ontmoet hij een andere dienaar zoals hij, die hem een paar cent schuldig is en hem op de knieën smeekt medelijden te hebben, maar hij weigert en laat hem gevangen zetten.
Dan ontsteekt de heer, wanneer hij dit te weten is gekomen, in grote toorn en na die dienaar weer te hebben geroepen zegt hij tegen hem: “Had jij dan ook geen medelijden moeten hebben met je mededienaar, zoals ik met jou medelijden heb gehad?” (Mt. 18, 33). En Jezus sloot af: “Zo zal ook mijn hemelse Vader met ieder van u handelen die niet zijn broeder van harte vergiffenis schenkt” (Mt. 18, 35).
Laten wij derhalve de aansporing van de apostel aanvaarden: “De zon mag over uw toorn niet ondergaan” (Ef. 4, 26). En luisteren wij vooral naar het woord van Jezus, die de barmhartigheid heeft gesteld als een levensideaal en als een criterium van geloofwaardigheid voor ons geloof: “Zalig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden” (Mt. 5, 7), is de zaligspreking waardoor wij ons met een bijzondere inzet moeten laten inspireren.